Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/39936/SGA, 5 april 2024, schorsing
Uitspraakdatum:05-04-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    24/39936/SGA 
    
            
Betreft    [verzoeker]
Datum    5 april 2024


Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van

[verzoeker] (hierna: verzoeker)

 

1. De procedure
De directeur van de Penitentiaire Inrichting Nieuwegein (hierna: de directeur) heeft op 
29 maart 2024 beslist om verzoeker te degraderen naar het basisprogramma.

Verzoeker en zijn raadsvrouw, mr. H.E. Berman, vragen om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek, van het klaagschrift (beklagkenmerk NM2024-363) en van de nadere toelichting(en) van verzoekers raadsvrouw van 4 april 2024.

 

2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Door en namens verzoeker is aangevoerd dat hij al vier maanden in het plusprogramma van de PI Nieuwgein zit, voorzitter van de gedetineerdencommissie is geworden en midden in zijn aanvraag voor kortdurend re-integratieverlof zit. Hij heeft via de psycholoog een vrijstelling voor de arbeid en mag in overleg met zijn mentor/het afdelingshoofd kijken voor een studie om de arbeidsuren op te vullen. Verzoeker heeft alle standaardstudies en -opleidingen die de Dienst Justitiële Inrichtingen aanbiedt al behaald en heeft daarom gekozen voor een studie die in lijn is met zijn re-integratiedoelen. Hij heeft vervangende dagbesteding geregeld, maar de directeur heeft zich onvoldoende ingespannen ervoor te zorgen dat het onderwijs voldoende wordt aangeboden zodat verzoeker daarmee zijn dagen kan vullen.

De voorzitter overweegt als volgt.
Uit de bestreden beslissing volgt dat verzoeker is gedegradeerd vanwege ‘ongewenst gedrag’, bestaande uit het niet meewerken aan de arbeid zonder vervangende zinvolle dagbesteding te hebben. Er wordt verwezen naar een rapportage van 28 maart 2024 waaruit het ‘niet meewerken aan de arbeid’ zou blijken, maar de directeur heeft deze rapportage niet meegestuurd bij de reactie op het schorsingsverzoek. Verder heeft de directeur helemaal niet weersproken wat door en namens verzoeker is aangevoerd. Om die reden gaat de voorzitter uit van de juistheid van de aangevoerde standpunten over (onder andere) verzoekers vrijstelling voor de arbeid en zijn re-integratieactiviteiten. Gelet op die standpunten is naar het voorlopig oordeel van de voorzitter onvoldoende aannemelijk geworden dat verzoeker te weinig verantwoordelijkheid neemt voor zijn re-integratie. De voorzitter acht de bestreden degradatie daarom zodanig onredelijk en onbillijk dat het verzoek zal worden toegewezen. 

 

3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.


Deze uitspraak is op 5 april 2024 gedaan door mr. L.C.P. Goossens, voorzitter, bijgestaan door mr. L. van der Linden, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven