Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/33741/GA, 19 juni 2024, beroep
Uitspraakdatum:19-06-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    23/33741/GA
    
            
Betreft    [klager]
Datum    19 juni 2024


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen de omstandigheid dat hij een winkelbox met boodschappen niet heeft ontvangen, terwijl hij daarvoor kosten heeft gemaakt.

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught heeft op 8 mei 2023 het beklag ongegrond verklaard (VU 2022/1289). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. A.S. Sewgobind, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft de juridisch medewerker en de plaatsvervangend directeur bij de PI Vught, gehoord op de zitting van 15 maart 2024 in de PI Vught.
Klager bevindt zich inmiddels in vrijheid. De beroepscommissie heeft hem op behoorlijke wijze opgeroepen voor de zitting, maar hij is daar niet verschenen. Klagers raadsman heeft per mail laten weten niet op de zitting te verschijnen en heeft een schriftelijke toelichting toegezonden, die is gedeeld met de directeur.
Mr. L. Veerkamp, secretaris bij de RSJ, was als toehoorder aanwezig.

 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager heeft één van de twee boodschappenboxen niet ontvangen. Het gaat hierbij om de producten zoals die op de nota van kassa 4 staan met een totaalbedrag van €17,51. Klager vermoedt dat de twee boxen voor de deur van zijn cel zijn gezet en dat één box is meegenomen door een andere gedetineerde of dat maar slechts één box is geleverd. Op de nota staat een notitie van klager zelf dat hij de vermissing heeft gemeld op 11 oktober 2022 en deze notitie is na de opmerking van het afdelingspersoneel erop gezet. 

Standpunt van de directeur
De directeur verwijst naar het verweer in de beklagprocedure. Het is niet duidelijk om welke boodschappen het ging. Het afdelingspersoneel heeft te kennen gegeven dat alles aanwezig was en ondertekend met een paraaf. In principe mag een gedetineerde één keer per week winkelproducten bestellen, maar het is mogelijk dat er sprake was van een nalevering. Het is niet helder hoe de gang van zaken was en dat is ook niet meer te reconstrueren. 

 

3. De beoordeling
Ontvankelijkheid van klager in beklag 
Het staat vast dat de directeur niet uitdrukkelijk heeft beslist dat klagers boodschappen niet worden geleverd. Er is in deze zin geen sprake van een beslissing van de directeur waartegen beklag kan worden ingesteld op grond van artikel 60 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw).

Het gaat om een losstaand probleem waarvoor klager een oplossing wil. Het is niet de bedoeling dat in zo’n geval meteen beklag wordt ingesteld. Het is immers “zinniger dat met het toezicht belaste medewerkers in staat worden gesteld op dergelijke klachten te reageren” (Kamerstukken II 1994/95, 24 262, nr. 3, p. 76). De gedetineerde dient een concreet verzoek om een oplossing te doen (vergelijk RSJ 1 september 2023, 23/31635/GA). Als de gedetineerde het vervolgens niet eens is met de beslissing op zijn – interne – klacht, dan kan hij daartegen beklag instellen. 

Uit de reactie van de directeur volgt dat klager direct bij het personeel heeft aangegeven dat zijn bestelling niet klopte. Volgens de directeur was niet duidelijk om welke boodschappen het ging. Het afdelingspersoneel zou te kennen hebben gegeven dat alle boodschappen aanwezig waren, maar volgens klager klopt dit niet. De beroepscommissie is van oordeel dat de melding van klager aan het personeel in dit geval kan worden gezien als een verzoek om een oplossing voor de gestelde niet-geleverde boodschappen en dat de gegeven reactie van de directeur kan worden gezien als een beslissing op zijn verzoek. De beklagcommissie heeft klager daarom terecht ontvangen in zijn beklag. 

Inhoudelijk 
Klager heeft een nota van 6 oktober 2022 bijgevoegd met daarop een totaalbedrag van €17,51. Op de nota staat een aantekening van het personeel: “zegt box te missen maar alles klopte”. Op de nota van 10 oktober 2022 staat een bedrag van €6,77. Uit de rekening-courant blijkt dat op 7 oktober 2022 een bedrag van €22,31 (€17,51, inclusief postzegels van €4,80) is afgeschreven met de omschrijving ‘winkel 06/10/22’ en dat op 11 oktober 2022 een bedrag van €6,77 is afgeschreven met de omschrijving ‘winkel 10/10/22’. Volgens de toelichting van de directeur mogen in principe maar één keer per week boodschappen worden besteld. Het is echter mogelijk dat er sprake was van een nalevering, maar dat is niet duidelijk geworden. 

Vastgesteld kan worden dat de boodschappen voor de celdeuren zijn gezet terwijl de gedetineerden op klagers afdeling op de arbeid waren, waardoor niet aannemelijk is dat de boodschappen in bijzijn van klager zijn gecontroleerd door het afdelingspersoneel. Volgens klager zaten er niet één, maar twee winkellijsten in de winkelbox die hij heeft ontvangen. Hij heeft meteen gemeld bij het personeel dat hij een winkelbox miste. Hoewel op de nota een aantekening staat dat alles klopte, bestaan er op basis van de verklaring van klager en de nota’s aanwijzingen dat er sprake was van twee bestellingen, dat de eerste daarvan klager om onduidelijke redenen niet heeft bereikt en dat hij voor die bestelling kosten heeft gemaakt. Gelet daarop is de beroepscommissie van oordeel dat de directeur meer duidelijkheid had moeten verschaffen over de nota’s en de levering van de betreffende producten en klagers stellingen onvoldoende heeft weersproken.  

Bij deze stand van zaken zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal deze vaststellen op €17,51, te weten de waarde van de niet-geleverde boodschappen.


4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €17,51.

 


Deze uitspraak is op 19 juni 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. W.S. Korteling, voorzitter, mr. F.H.J. van Gaal en mr. L.C.P. Goossens, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven