Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/38095/GA, 10 juni 2024, beroep
Uitspraakdatum:10-06-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          23/38095/GA

               

Betreft  [klager]

Datum  10 juni 2024

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de beslissing van 16 november 2023 om hem te degraderen naar het basisprogramma.

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Sittard heeft op 12 december 2023 het beklag ongegrond verklaard (G-2023-1387). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. J.J. Serrarens, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager (telefonisch), zijn raadsvrouw en mw. J. van Himbergen, juridisch medewerker bij de PI Sittard, gehoord op de digitale zitting van 7 maart 2024. Mw. D. Riani el Achhab, lid van de RSJ, was als toehoorder aanwezig.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager werkte voor zijn detentie binnen zijn eigen (familie)bedrijf. Hij is nog steeds, vanuit de PI, als adviseur voor het bedrijf actief. Hij studeert daarom ook veel in de inrichting. Na zijn detentie zal klager ook in het bedrijf actief blijven, dus dit sluit prima aan bij zijn re-integratie. Klager volgt daarnaast onderwijs in de PI, gericht op zijn computervaardigheden. Deelname aan de (kwalitatief laagwaardige) arbeid binnen de PI heeft voor hem daarentegen geen enkele meerwaarde. Inmiddels werkt klager overigens wel weer.

Klager heeft wel op de arbeidszaal gewerkt, maar daarmee is hij gestopt om de verdediging in zijn strafzaak (in hoger beroep) te kunnen voorbereiden. Daar was begrip voor. In april 2023 was het hoger beroep ten einde. Klager heeft zich toen niet weer aangemeld voor de arbeid. Er was toen nog wel overleg over cassatie, maar niet tot eind augustus. Toch is klager in augustus 2023 gepromoveerd naar het plusprogramma. Dat is inconsequent. Eerder was klager overigens gedegradeerd omdat hij weigerde op een meerpersoonscel te verblijven.

In klagers detentie- & re-integratieplan (D&R-plan) staat niets over het belang van deelname aan de inrichtingsarbeid voor zijn re-integratie. In 2020 is met klager een TRA-plan opgesteld. Daarin staat niet dat hij aan zijn werknemersvaardigheden moet werken, maar wel dat hij wil deelnemen aan onderwijs. Mocht toch worden geconcludeerd dat klager niet meewerkt aan zijn re-integratie, dan geldt nog dat dit niet zonder meer kan leiden tot degradatie (RSJ 15 oktober 2020, R 19/4085/GA).

Er staat wel op papier dat klager is gewezen op de consequenties van niet werken, maar niet dat dit tot degradatie zou leiden. Klager heeft op 16 november 2023 met zijn casemanager gesproken. Toen is ook niet gezegd dat klager niet goed bezig was. Klager heeft heel vaak geprobeerd uit te leggen dat hij veel doet voor zijn re-integratie, maar daar had de casemanager eigenlijk helemaal geen interesse in. Die heeft alleen gezegd dat het niet werken een probleem kan zijn bij plaatsing in een Beperkt Beveiligde Afdeling.

Standpunt van de directeur

Klager is niet zozeer gedegradeerd omdat hij niet op de arbeidszaal wil werken, maar omdat hij geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn re-integratie. Arbeid is een belangrijke manier voor een gedetineerde om te laten zien dat hij zich daarvoor inzet, maar dat kan ook op een andere manier.

In augustus was klager nog bezig met zijn strafzaak. De directeur gaat daarbij uit van wat klager daar destijds zelf over zei. Een keer in zes weken wordt een gedetineerde besproken in het kader van promoveren/degraderen. Dan gaat het dus al richting oktober/november. Toen werd een actieve inzet voor re-integratie niet meer gezien. Daarom is klager gedegradeerd. Er is gezegd dat hij moet voldoen aan de voorwaarde om naar de arbeid te gaan. Maar als klager bijvoorbeeld een studie wil volgen, dan is dat dus ook prima.

Het is de keuze van klager om zich te richten op onderwijs en op zijn eigen bedrijf. Maar de consequentie daarvan is dat klager in het basisprogramma zit, omdat hij niet aantoonbaar bezig is met zijn re-integratie. De directeur heeft immers geen zicht op wat er precies buiten gebeurt. Uiteindelijk is klager weer gaan werken. Klager op 8 februari gepromoveerd.

 

3. De beoordeling

Beoordelingskader

Deelname aan de arbeid is een belangrijk punt bij de beoordeling of een gedetineerde wordt geplaatst in het plusprogramma (of wordt gedegradeerd naar het basisprogramma). Hoewel het een gedetineerde vrij staat om niet deel te nemen aan de arbeid, kan dit tot gevolg hebben dat hij of zij niet in aanmerking komt voor het verblijf of plaatsing in het plusprogramma.

Een gedetineerde die geen arbeid verricht, kan echter alsnog worden gepromoveerd naar of verblijven in het plusprogramma, als op een andere manier blijkt dat hij voldoende verantwoordelijkheid neemt voor zijn re-integratie. Zo is voorstelbaar dat een gedetineerde die niet werkt, maar in het kader van zijn re-integratie een studie volgt, toch voldoet aan het gewenste gedrag, zoals bedoeld in de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden. Dit dient de gedetineerde dan te onderbouwen en de directeur dient dit vervolgens mee te nemen in zijn belangenafweging (vergelijk en zie nader RSJ 22 augustus 2022, 21/24256/GA).

Overwegingen van de beroepscommissie

Klager stelt dat hij vanuit detentie ‘op de achtergrond’ actief betrokken is bij zijn familiebedrijf. Hij heeft dat in het kader van deze beklag- en beroepsprocedure niet met stukken onderbouwd, maar wel aangegeven dat hij dat zou kunnen en dat hij dat ook aan de casemanager heeft aangeboden. De directeur heeft een en ander niet betwist. In het D&R-plan, dat klagers raadsvrouw kort voor de zitting heeft overgelegd, staat in elk geval vermeld dat klager een bedrijf in onroerend goed heeft. In dat D&R-plan staat ook beschreven wat klager doet aan onderwijs en dat hij bijvoorbeeld een certificaat heeft gehaald met betrekking tot digitale vaardigheden.

De beroepscommissie is van oordeel dat de directeur klagers (stellingen over zijn) inzet voor zijn re-integratie op een andere manier dan deelname aan de arbeid, onvoldoende heeft (onderzocht en vervolgens) meegewogen in de beslissing om klager te degraderen naar het basisprogramma.

Bij deze stand van zaken en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, moet de beslissing van de directeur om klager te degraderen als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren.

Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal deze vaststellen op €45,-.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €45,-.

 

Deze uitspraak is op 10 juni 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. F. Sieders, voorzitter, F. van Dekken en dr. S.L. van Woerden, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

 

secretaris         voorzitter

Naar boven