Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/27763/GA, 27 maart 2024, beroep
Uitspraakdatum:27-03-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    22/27763/GA
    
            
Betreft    [klager]
Datum    27 maart 2024


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van de directeur van het Detentiecentrum (DC) Rotterdam (hierna: de directeur)

 

1. De procedure
[klager] (hierna: klager) heeft beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van tien dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege het ernstig verstoren van de orde, rust en veiligheid op de afdeling en het niet opvolgen van aanwijzingen van personeel, ingaande op 2 februari 2022.

De beklagcommissie bij het DC Rotterdam heeft op 3 juni 2022 het beklag gegrond verklaard en zou, na de directeur te hebben gehoord, bepalen of enige tegemoetkoming aan klager geboden is (DC-2022-36). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft de directeur en klager in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van de directeur
De beklagcommissie is schijnbaar op de stoel van de directeur gaan zitten door niet alleen te oordelen dat de opgelegde straf disproportioneel was, maar door ook aan te geven wat wel de juiste strafmaat was geweest. De aan klager opgelegde disciplinaire straf van tien dagen opsluiting in de eigen verblijfsruimte zonder televisie bleef binnen de wettelijke kaders en kan gelet op het gedrag van klager niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

Uit de beschikking komt duidelijk naar voren dat klager zich met een incident op de afdeling bemoeide, waarbij hij verhinderde dat een medewerker zijn collega hulp kon bieden bij het afhandelen van het incident. Het incident betrof een ruzie tussen een medegedetineerde die fysiek agressief was en een bewaarder. Het gedrag van klager, te weten het niet opvolgen van instructies en het in de weg staan, heeft ertoe geleid dat het afhandelen van de kwestie meer risico met zich meebracht en langer heeft geduurd dan noodzakelijk. De medewerkers moesten hun aandacht verdelen tussen het incident en klager die zich ermee bemoeide en weigerde te luisteren. Meerdere medewerkers hebben klager gesommeerd naar zijn cel te gaan, waar hij steeds geen gehoor aan heeft gegeven. Klager heeft hiermee een grote bijdrage geleverd aan de verstoring van de orde, rust en veiligheid binnen de inrichting.

Standpunt van klager
Klager heeft zijn standpunt in beroep niet toegelicht.


3. De beoordeling
Op grond van artikel 51, eerste lid, aanhef en onder a., in samenhang met artikel 50, eerste lid van de Penitentiaire Beginselenwet kan de directeur wegens het begaan van feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming een disciplinaire straf opleggen van opsluiting in een strafcel dan wel een andere verblijfsruimte voor ten hoogste twee weken. Het bepalen van de hoogte van een disciplinaire straf behoort tot de discretionaire bevoegdheid van de directeur. Die straf dient de beklagcommissie slechts marginaal te toetsen. Alleen daar waar kennelijk sprake is van een onredelijk strenge bestraffing dient de beklagcommissie in te grijpen (vergelijk RSJ 10 juni 2016, 16/0665/GA). 

Aan klager is een disciplinaire straf opgelegd van tien dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege het ernstig verstoren van de orde, rust en veiligheid op de afdeling en het niet opvolgen van aanwijzingen van personeel. Uit het schriftelijk verslag leidt de beroepscommissie af dat klager zich bemoeide met een ruzie tussen een medegedetineerde die fysiek agressief was en een bewaarder. De rapporteur beschrijft dat klager tijdens deze ruzie bij herhaling weigerde de instructie van het personeel om uit de weg te gaan op te volgen en daarbij iets riep in een taal die de rapporteur niet machtig is. Klager ging bovendien tussen de rapporteur en de medegedetineerde die fysiek agressief was in staan, waardoor het voor die rapporteur niet direct mogelijk was hulp te bieden aan zijn collega(’s). De rapporteur beschrijft dat hij zich voorbij klager heeft moeten bewegen en dat klager toen pas aan de kant ging. 

Klager heeft met dit gedrag de orde, rust en veiligheid binnen de inrichting verstoord. Dat klager zelf geen fysiek agressief gedrag heeft vertoond en zelf stelt dat hij de ruzie probeerde te sussen doet daar niet aan af, omdat uit het schriftelijk verslag valt af te leiden dat hij met zijn gedrag juist heeft bijgedragen aan het (verder) escaleren van het incident. 

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur tot oplegging van de disciplinaire straf - ook voor wat betreft de hoogte ervan - niet als onredelijk of onbillijk, noch als disproportioneel worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep van de directeur daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren. 

 

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.


Deze uitspraak is op 27 maart 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. F. Sieders, voorzitter, mr. F.H.J. van Gaal en mr. R. Raat, leden, bijgestaan door 
mr. M. Simpelaar, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven