Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/35086/GA, 18 juni 2024, beroep
Uitspraakdatum:18-06-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    23/35086/GA

            
Betreft    [klager]
Datum    18 juni 2024


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure
Klager heeft, voor zover in beroep aan de orde, beklag ingesteld tegen:
a.    de weigering van de verzending en uitreiking van bepaalde poststukken en het openen van geprivilegieerde post tijdens een celinspectie (VU-2023-167);
b.    de weigering van de verzending van twee poststukken (VU-2023-300);
c.    het wederom niet uitreiken van poststukken en de afwijzing van zijn verzoek om zijn verzoekbriefjes door te geven aan de geestelijke verzorger (VU-2023-467);
d.    de verlenging van het verbod op telefoneren met personen in het buitenland 
(VU-2023-468);
e.    het structureel achterhouden van poststukken en valsheid in geschrifte (VU-2023-516).

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught heeft op 19 juli 2023 beklag a. gedeeltelijk ongegrond en gedeeltelijk gegrond verklaard en bij dit laatste de directeur opdracht gegeven een nieuwe beslissing te nemen en aan klager een tegemoetkoming toegekend van €15,- en beklag b. tot en met beklag e. ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. T.S. van der Horst, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak, voor wat betreft de gedeeltelijke gegrondverklaring van beklag a. tegen de hoogte van de toegekende tegemoetkoming.  

De beroepscommissie heeft klagers raadsman en, namens de directeur van de PI Vught, de landsadvocaat en een afdelingshoofd van de PI Vught gehoord op de digitale zitting van 2 februari 2024. Klager had eveneens digitaal aan de zitting kunnen deelnemen. Klagers raadsman heeft aangegeven dat hij daarvan geen gebruik wilde maken. 

 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Beklag a. 
Weigering uitreiking en verzending brieven
Klager verzoekt tot kennisneming van de inhoud van de brief waarvan de uitreiking aan hem is geweigerd middels de mededeling van 18 januari 2023, omdat dan pas sprake is van een fair trial zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Het eerste lid van dat artikel is ook van toepassing op de vaststelling van ‘civil rights and obligations’. Voorbeelden van uitspraken waarin artikel 6, eerste lid, van het EVRM toepasselijk werd geacht zijn er genoeg. Dat is wanneer er sprake is van een geschil over een maatregel die ingrijpt op een grondrecht van de gedetineerde. In het onderhavige geval is daarvan evident sprake. 

De beslissing om bepaalde brieven niet uit te reiken raakt het recht op correspondentie, zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM, en in klagers geval ook het recht op family life en de rechten van kinderen, zoals opgenomen in het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). Gelet op de toepasselijkheid van artikel 6 van het EVRM, dient de procedure te voldoen aan de eisen die in dit artikellid worden gesteld, waaronder de eis dat de behandeling van de zaak eerlijk verloopt. Onder een eerlijk proces valt ook het beginsel ‘equality of arms’. Sprake van een schending van het beginsel van ‘equality of arms’ was bijvoorbeeld aan de orde in het geval van twee verweerders (journalisten) die geen toegang kregen tot de brondocumenten waarop de eisers (rechters en een advocaat-generaal) zich beriepen in hun ontkenning van de aantijgingen die de journalisten hadden gedaan (EHRM 24 februari 1997, 19983/92, De Haes & Gijsels t. België). Gelet op het voorgaande levert de huidige jurisprudentielijn dat een beklag- en beroepsrechter geen kennis hoeft te nemen van een brondocument een schending van het beginsel van ‘equality of arms’ op.  

De beklagcommissie heeft een (veel) te strikte toets gehanteerd door van klager concrete feiten voor twijfels aan de juistheid van door de directeur ingebrachte stukken te verlangen. In dit verband geldt dat klager in zijn hoedanigheid van de gedetineerde per definitie structureel beperkt is in zijn mogelijkheden om aantijgingen van de directeur te weerspreken. Daarbij heeft te gelden dat de directeur, het personeel en andere rapporterende of adviserende instanties er in de regel op voorhand op worden vertrouwd eerlijk en integer te handelen, terwijl klager – vanwege zijn hoedanigheid als gedetineerde en de berichtgeving in de media – veelal onder aanvoering van het Openbaar Ministerie (OM), niet licht wordt geloofd in hetgeen hij daartegenin brengt. Gelet daarop moet zorgvuldig worden omgegaan met de mogelijkheden die klager heeft om stellingen van in dit geval de directeur ter discussie te stellen. In dit geval verzoekt klager om het onderliggende brondocument te vergelijken met de bestreden mededeling en – indien van toepassing – het rapport van het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP) waarin over het brondocument gerapporteerd wordt. 

Daarnaast moeten de stukken van het GRIP anders worden beoordeeld en moet er een andere visie op het GRIP komen. Het GRIP is niet een onafhankelijk orgaan. Het GRIP kan belang hebben bij een ongunstige beoordeling van stukken en een negatieve uitleg ten aanzien van gedetineerden. Dit volgt onder andere uit de uiteenzetting van het GRIP rapport van 5 mei 2022 en de e-mail van              30 januari 2024 (inclusief vijf bijlagen). Dit maakt het belang van kennisname door een onafhankelijke instantie noodzakelijk. 

Vooruitlopend op kennisname van de brief door de beroepscommissie en indien het klopt dat er in de brief wordt geschreven over een strafbaar feit en er foto’s uit een proces-verbaal zijn bijgevoegd, stelt klager zich op het standpunt dat deze omstandigheden een weigering van de uitreiking (nog) niet rechtvaardigen. Zonder nadere toelichting kan niet worden aangenomen dat de uitreiking van de brief in strijd moet worden geacht met een van de belangen uit artikel 36, vierde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw). Ook onredelijk en onbillijk is de beslissing om de door klager geschreven brief niet te verzenden, vanwege het gebruik van de woorden ‘jij hebt de sleutel tot mijn hart’ en ‘mickey mouse’. De woorden, ‘Jij hebt de sleutel tot mijn hart’, staan op de voorkant van de kaart gedrukt. Een kaart die klager nota bene heeft ontvangen van de inrichting en waarop hij geen invloed heeft kunnen uitoefenen.

Openen van advocatenpost 
Het openen van advocatenpost kan niet per ongeluk gebeuren, omdat op alle enveloppen van de advocaat een stempel van het advocatenkantoor staat. Reeds daarom moet worden aangenomen dat het openen van de advocatenpost opzettelijk is gebeurd. Gelet op de taak en opleiding van het personeel, kan het niet anders dan dat de advocatenpost opzettelijk buiten aanwezigheid van klager is geopend en gelezen. Gelet op de ernst van het openen en lezen van de advocatenpost, kan niet worden volstaan met een financiële tegemoetkoming van €15,-. Klager verzoekt om een aanzienlijk hoger bedrag toe te kennen.

Beklag b. 
De eerste brief is niet verzonden vanwege de zinsnede ‘bouw je imperium met je siblings’. Mag klager niet het belang benadrukken van samenwerking, een goede familiebetrekking en een gezamenlijke, succesvolle toekomst? In plaats van een positieve aanmoediging leest de directeur een negatieve boodschap die zodanig geframed wordt, dat zelfs de beklagcommissie in de brief kwade intenties leest. Nog onbegrijpelijker is dat de directeur heeft besloten om ook de tweede brief niet te verzenden, nu daarin slechts wordt verwezen naar de eerste brief, zonder dat de inhoud daarvan in de tweede brief is opgenomen.

Beklag c. 
Postafhandeling
In het licht van de overweging van de beklagcommissie dat het gelet op de registratie van Greetz aannemelijk is dat de poststukken de inrichting hebben bereikt, is het voor klager niet begrijpelijk dat de beklagcommissie vervolgens tot ongegrondverklaring komt. Er kan worden aangenomen dat de directeur zijn zorgplicht heeft geschonden doordat er post is ontvangen voor een gedetineerde, maar dat die niet is uitgereikt. Daarbij is noemenswaardig dat het niet voor de eerste keer is dat er door de inrichting voor klager post wordt ontvangen en deze post vervolgens niet aan klager wordt uitgereikt. Eerdere klachten daarover zijn door de beklagcommissie gegrond verklaard, terwijl daartegen geen beroep is ingesteld door de directeur (VU-2023-1319 en VU-2023-1664). Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen. 

Contact met de geestelijke verzorger 
Hoewel klager inmiddels van de directeur al geruime tijd geen contact meer mag hebben met de geestelijke verzorger, is de schending van de godsdienstvrijheid van klager in eerste instantie begonnen met het niet doorgeven van de verzoekbriefjes aan de geestelijke verzorger. Nadat klager van de geestelijke verzorger begreep dat de door hem geschreven verzoekbriefjes niet werden doorgegeven, heeft hij bij het inleveren van de verzoekbriefjes aan het personeel verzocht om gelijktijdig een e-mail te sturen aan de geestelijke verzorger. Toen bleek dat de geestelijke verzorger enkel de e-mail ontving met daarin het verzoek om klager te bezoeken, en niet de verdere inhoud van de verzoekbriefjes werd doorgegeven, heeft klager een klacht ingediend.

De beklagcommissie heeft uitspraak gedaan op grond van een onjuiste voorstelling van zaken. Zo is niet juist dat het door klager aan het personeel overhandigde verzoekbriefje per e-mail aan de imam is toegezonden. De geestelijk verzorger gaf namelijk aan dat hij een 
e- mailbericht had ontvangen waarin werd aangegeven dat hij klager moest bezoeken. Van het overhandigen of toezenden van het verzoekbriefje was geen sprake, zo begreep klager van de geestelijke verzorger.

Met het niet doorgeven van de geschreven verzoekbriefjes wordt klager belemmerd in zijn mogelijkheden om contact te onderhouden met de geestelijke verzorger en daarmee zijn recht op vrijheid van godsdienst, zoals bedoeld in artikel 41 van de Pbw. In het bijzonder omdat hij op de verzoekbriefjes een vraag of onderwerp van religieuze aard schrijft, waarover hij met de geestelijke verzorger wenst te spreken bij de volgende ontmoeting of waarover hij stukken wenst te ontvangen als hij de volgende keer wordt bezocht. Op die manier kan klager op een efficiënte en goede manier gebruikmaken van de sporadische momenten waarop hij door de geestelijke verzorger wordt bezocht en hoeft hij niet weken te wachten op een nieuw bezoek. 

Beklag d. 
Ondanks RSJ 8 mei 2023, 22/28901/GA, herhaalt klager zijn verzoek om te beslissen dat de audiobestanden die worden benoemd in het GRIP-rapport van 3 mei 2022 aan hem moeten worden verstrekt, zodat hij daarmee de stellingen van het GRIP en daarmee de beslissing van directeur ter discussie kan stellen en kan aantonen dat de inhoud van het GRIP-rapport niet juist of zelfs leugenachtig is. Indien klager die mogelijkheid krijgt, zal blijken dat geen sprake is geweest van misbruik van reguliere contactmomenten, met het gevolg dat geen noodzaak kan worden aangenomen voor het weigeren van telefoongesprekken en het verlengen daarvan. Artikel 6 van het EVRM brengt met zich dat de audiobestanden van de gesprekken die worden benoemd in dit GRIP-rapport aan het dossier moeten worden toegevoegd. 

Voor zover in de bestreden uitspraak wordt gerefereerd aan het GRIP-rapport van 20 januari 2023, het GRIP-rapport van 30 januari 2023 en de aanhouding van mr. I.N. Weski op 21 april 2023, kan ook daarin geen noodzaak voor (het verlengen van) het weigeren van telefoongesprekken met personen in het buitenland gevonden worden. Daargelaten dat klager de aantijgingen betwist, blijkt uit de rapporten en aanhouding niet van een actueel en concreet gevaar dat door middel van een verbod op telefoneren kan en moet worden beteugeld. Het voorgestane toezicht bekent niet dat klagers kinderen geen onderling contact (meer) hebben. 

Het blijkt niet waarom niet kan worden volstaan met minder ingrijpende alternatieven. Het verbod op telefoneren met personen in het buitenland is strijdig met nationale en internationale wet- en regelgeving, waaronder het verbod op een onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM, artikel 8 van het EVRM, artikel 3, 5, en 9 van het IVRK en artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek, terwijl niet is gebleken van een rechtvaardigingsgrond voor deze inbreuk. Dat de Nederlandse Staat tot op heden geen afspraken kan maken met buitenlandse autoriteiten over het door de directeur voorgestane benodigde toezicht op telefoongesprekken, rechtvaardigt niet het verbod op telefoongesprekken met zijn kinderen die in het buitenland verblijven.

Beklag e. 
Uit proefneming is gebleken dat er door de inrichting brieven voor klager worden ontvangen, die niet aan hem worden uitgereikt en waarover hij niet wordt geïnformeerd. Voorbeelden daarvan zijn brieven die op 14 januari 2023, 25 januari 2023 en 2 februari 2023 aan de inrichting zijn verzonden en waarvan klagers advocaat een kopie heeft ontvangen. Deze brieven had klager op 3 april 2023 nog altijd niet ontvangen. Na openbaarmaking van de proefneming en overhandiging van de bewijsstukken aan de beklagcommissie (en in kopie aan de directeur) is op 5 april 2023 een mededeling uitgereikt waarin wordt gesteld dat de inrichting drie poststukken voor klager heeft ontvangen en dat, na advies van het GRIP op 5 april 2023, is besloten tot weigering van de uitreiking daarvan aan klager. 

Gelet op het tijdsverloop tussen de verzending van de brieven en de uitreiking van de mededeling, de opmerking van het afdelingshoofd op 3 april 2023 dat de inrichting deze brieven niet heeft ontvangen en de bijzonder onwaarschijnlijke timing en inhoud van het GRIP-rapport van 5 april 2023, wil de directeur kennelijk door middel van valsheid in besluitvorming de geopenbaarde onrechtmatigheden verhullen.

Klager verzoekt in beklag a. tot en met beklag e. om hem een tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van de directeur
Beklag a. 
Weigering uitreiking en verzending brieven 
Ten aanzien van de beslissingen van 18 januari 2023 en 20 januari 2023 is een groot deel van klagers beroepsgronden gewijd aan artikel 6 van het EVRM. Van strijd met artikel 6 EVRM is geen sprake. De beslissing van de directeur is schriftelijk en gemotiveerd en het GRIP rapport waarop de directeur zich baseert, is daarbij gevoegd. Klager beschikt dus evenals de directeur en de beklag- en beroepscommissie over de relevante informatie. Van de juistheid van de informatie van het GRIP mag worden uitgegaan, tenzij in een voorkomend geval sprake is van contra-indicaties of van een goed gefundeerde betwisting van die informatie. Daarvan is geen sprake. De namens klager ingebrachte stukken geven geen aanleiding om af te wijken van de voornoemde vaste lijn van de beroepscommissie.

De beklagcommissie heeft geoordeeld dat de op 20 december 2022 voor klager ontvangen brief terecht is geweigerd, omdat een brief waarin wordt geschreven over een strafbaar feit (een moord) en waarbij delen van een strafdossier zijn gevoegd (foto's uit een proces-verbaal), voeding zou kunnen geven aan voortgezet crimineel handelen. De directeur heeft er in eerste aanleg nog op gewezen dat voorkomen moet worden dat klager via anderen op de hoogte wordt gebracht of gehouden van (ernstige) strafbare feiten. Ook moet worden voorkomen dat klager de beschikking krijgt over informatie uit strafdossiers die hem niet betreffen, omdat deze informatie mogelijk relevant kan zijn bij (pogingen tot) voortgezet crimineel handelen.

Ten aanzien van de beslissing van 20 januari 2023 is de beklagcommissie ten onrechte (mogelijk per abuis) voorbijgegaan aan het feit dat over het inhoudelijk deel van dit beklag al eerder uitspraak is gedaan, namelijk in de uitspraak met kenmerk VU-2023-165, die reeds is bevestigd in beroep (zie RSJ 25 oktober 2023, 23/33616/GA). 

Openen van advocatenpost
De beroepscommissie hanteert als standaardbedrag voor een tegemoetkoming wegens "openen geprivilegieerde post" een bedrag van €7,50 per keer. De beklagcommissie heeft aan klager het dubbele daarvan toegekend. Dat dit een te laag bedrag zou zijn, valt niet in te zien.

Beklag b. 
De beklagcommissie heeft geoordeeld dat verzending van de brief in het licht van het (hiervoor besproken) GRIP-rapport van                30 januari 2023 over de rol van de zoon van klager in de criminele organisatie, mocht worden geweigerd. Klager brengt daartegenin dat slechts sprake zou zijn van een positieve aanmoediging en niet van een ontoelaatbare opdracht. Op basis van die enkele stelling kan de directeur er echter niet van uitgaan dat de opdracht onschuldig is. Bovendien kan klager de betreffende passage eenvoudig achterwege laten en de brief alsnog ter verzending aanbieden.

In de tweede brief spreekt klager ook over het door zijn kinderen opbouwen van een imperium. De poststukken hangen in zoverre met elkaar samen. In elk geval acht de directeur ook de weigering van die mededeling, wederom in het licht van de informatie over de zonen van klager, niet onredelijk of onbillijk.

Beklag c. 
Postafhandeling
De directeur heeft er in eerste aanleg op gewezen dat, voor zover hij kan nagaan, de betreffende kaarten niet zijn ontvangen én dat zij zijn geadresseerd aan het bezoekadres van de inrichting, in plaats van het op de website vermelde postadres. Het standpunt van de directeur was en is daarom dat hij niet anders kan concluderen dan dat van een (fictieve) weigering tot uitreiking van de kaarten geen sprake is en dat klager niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn beklag. Voor zover de beklagcommissie heeft bedoeld dat - vanwege de adressering van de kaarten op het bezoekadres en/of omdat uit de informatie van Greetz niet blijkt dat de kaarten zijn afgeleverd - niet kan worden vastgesteld waaraan (of aan wie) is te wijten dat de kaarten niet door klager zijn ontvangen, kan de uitspraak ook met die verbeterde c.q. aangevulde motivering worden bevestigd.

Contact met de geestelijke verzorger 
Er is in dit geval geen sprake van een beslissing van de directeur (die klager betreft). De vorm waarin binnen de inrichting verzoeken worden doorgegeven aan de geestelijk verzorger is - zolang die verzoeken maar worden doorgegeven - ook niet relevant voor de vraag of is voldaan aan een zorgplicht van de directeur. Er is dus geen sprake van een klachtwaardige beslissing of omstandigheid. Klager dient in deze klacht alsnog niet-ontvankelijk te worden verklaard.

Beklag d. 
Klager stelt dat uit de aangehaalde uitspraken en de overige door de directeur genoemde GRIP-rapporten niet blijkt van een (actueel en concreet) gevaar dat door een verbod op het bellen met personen in het buitenland wordt beperkt. De directeur ziet dat nadrukkelijk anders. Uit de GRIP-rapporten en de verdenking die kort na de bestreden beslissing is gerezen (althans bekend geworden) tegen een advocaat, blijkt zonder meer dat nog sprake is van een actueel en concreet risico dat klager zich (door misbruik van contacten met de buitenwereld) bezighoudt met criminele activiteiten en/of ontsnappingsplannen. Voor de goede orde merkt de directeur nog op dat de maatregel inmiddels niet meer is verlengd. Klager kan weer verzoeken om telefonisch contact met zijn kinderen, maar heeft dat vooralsnog niet gedaan omdat hij hen (kennelijk) niet wil opgeven voor screening.

Beklag e. 
Het enige dat klager in beroep nog aanvoert, is dat de timing van het GRIP-rapport op 5 april 2023 toevallig is, ten opzichte van (hetgeen is besproken tijdens) de beklagzitting op 3 april 2023. Het is echter ook niet meer dan dat: toevallig. Verder heeft klager als bijlage 3 een klaagschrift ingebracht waaruit zou moeten blijken dat de directeur in een andere procedure in een verweerschrift tegenover de voorzitter van de beroepscommissie (opzettelijk) niet de waarheid heeft gesproken over de beschikbaarheid van de vaste imam van de Extra Beveiligde Inrichting. In de door klager in dat klaagschrift geciteerde memo van 7 augustus 2023, heeft de directeur echter al aan de gedetineerden uitgelegd dat sprake was van een misverstand. De directeur heeft dat ook uiteengezet in zijn verweerschrift in de lopende beklagprocedure hierover. Een onderbouwing van klagers stellingen in de onderhavige procedure, is het hoe dan ook niet.

Slotsom is dat de beklagcommissie op goede gronden heeft geoordeeld dat zij niet kon vaststellen dat er sprake is van (opzet op) het kwijtmaken van poststukken en/of het valselijk opmaken van een GRIP-rapport en/of het afleggen van een valse verklaring tijdens de zitting van 3 april 2023.

 

3. De beoordeling
Ex tunc beoordeling
Beklag a. 
De beklagcommissie heeft het GRIP-rapport van 30 januari 2023 in de beoordeling betrokken. In zaken als onderhavige, waarin een beslissing van de directeur van de inrichting centraal staat, wordt deze beslissing normaliter ex tunc beoordeeld. De beroepscommissie ziet in dit geval geen aanleiding om af te wijken van dit uitgangspunt en zal beoordelen of de directeur, op basis van de feiten en omstandigheden zoals die ten tijde van de bestreden beslissingen bestonden, in redelijkheid de beslissingen heeft kunnen nemen (vergelijk RSJ 17 januari 2022, 21/21068/GA). 

De beslissing van 18 januari 2023 
Voor zover klager verzoekt om kennis te nemen van de inhoud van de onderliggende brief, geldt dat de beroepscommissie zich op grond van de stukken in het dossier en wat ter zitting is besproken voldoende ingelicht acht. Daarom zal zij dit verzoek afwijzen. 

Op 20 december 2022 heeft de PI Vught een voor klager bestemde brief ontvangen. De directeur heeft de brief dezelfde dag voorgelegd aan het GRIP. Op 17 januari 2023 heeft de directeur een GRIP-rapport ontvangen. Daarin staat dat het OM bezwaar heeft tegen het doorsturen van de brief aan klager, omdat in de brief wordt geschreven over strafbare feiten (een moord) en er delen van een strafdossier (foto's uit een proces-verbaal) zijn bijgevoegd.

De beroepscommissie is van oordeel dat de directeur op basis van voornoemd GRIP-rapport in redelijkheid heeft kunnen beslissen om de brief niet aan klager uit te reiken. Daarbij is mede van belang dat klager in verband wordt gebracht met ernstige geweldsdelicten en dat moet worden voorkomen dat klager via anderen op de hoogte wordt gebracht of gehouden van strafbare feiten of via anderen de beschikking krijgt over processtukken uit andere strafdossiers. De beslissing van de directeur kan dan ook, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom in zoverre ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre bevestigen met wijziging van de gronden.

De beslissing van 20 januari 2023 
Uit de stukken blijkt dat klager zich in het beklag met kenmerk VU-2023-165 al heeft beklaagd over de weigering van de directeur om de door klager op 7 december 2022 aangehouden brief te verzenden. De beroepscommissie heeft het beroep ongegrond verklaard (RSJ  25 oktober 2023, 23/33616/GA). De beroepscommissie zal daarom de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in dit beklag. 

Openen van advocatenpost 
Vast staat dat de directeur in strijd met het bepaalde in artikel 36, tweede lid, van de Pbw een poststuk van klagers advocaat buiten aanwezigheid van klager heeft geopend. Volgens de standaardbedragen kan voor het openen van geprivilegieerde post €7,50 per keer worden toegekend. Gelet hierop ziet de beroepscommissie geen aanleiding om een hogere tegemoetkoming toe te kennen. Het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard. 

Beklag b., beklag d. en beklag e.
Op basis van de stukken en van wat ter zitting is besproken, is de beroepscommissie van oordeel dat de beklagcommissie beklag b., beklag d. en beklag e. terecht ongegrond heeft verklaard. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard. De beroepscommissie ziet in dit geval geen aanleiding om de overwegingen van de beklagcommissie aan te vullen of te wijzigen.


Beklag c. 
Postafhandeling 
Klager heeft zich beklaagd over het niet uitreiken van twee aan klager gerichte poststukken. Deze kaarten/brieven zouden op 8 en        14 december 2022 aan klager zijn verzonden en volgens hem op 9 en 15 december 2022 door de inrichting zijn ontvangen. Klager benoemt in zijn klaagschrift dat hem ‘‘wederom’’ is gebleken dat door de inrichting ontvangen poststukken niet aan hem worden uitgereikt en dat er sprake is van een structureel karakter. In beroep verwijst klager naar twee klachten hierover die door de beklagcommissie gegrond zijn verklaard, terwijl daartegen geen beroep is ingesteld door de directeur. 

Het niet uitreiken van poststukken kan gelijk worden gesteld met een beslissing van de directeur, zoals bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw, als sprake is van een beklag met voldoende belang voor de gedetineerde. Daarvan is in beginsel slechts sprake wanneer de directeur volgens de gedetineerde jegens hem “structureel en in belangrijke mate tekortschiet in zijn verzorgende taken” (Kamerstukken II 1994/95, 24 263, nr. 3, p. 76). 

Het gestelde probleem moet zich naar het oordeel van de beroepscommissie (als meest algemene uitgangspunt) in beginsel minimaal drie keer in drie maanden – voorafgaand aan het beklag – hebben voorgedaan, om te kunnen spreken van mogelijk ‘structureel tekortschieten’. Dat is echter mede afhankelijk van de aard en ernst (c.q. belangrijkheid) van het probleem. Als voldoende belang bij het beklag ontbreekt – wat dus losstaat van de vraag of het feitelijk klopt wat de gedetineerde heeft gesteld – dan moet de gedetineerde niet-ontvankelijk in zijn beklag worden verklaard. 

Het is onvoldoende duidelijk wanneer of in welke periode het volgens klager eerder mis was gegaan. Hij noemt (zonder nadere toelichting of onderbouwing) twee bij de beklagcommissie gegrond verklaarde klachten, maar het is niet duidelijk of deze zien op de (kennelijk bedoelde) beklagperiode of bijvoorbeeld op de periode daarna. Daardoor kan niet worden beoordeeld of er – mogelijk – sprake zou zijn van een structurele tekortkoming (vergelijk RSJ 1 september 2023, 22/29126/GA). Dat betekent dat het klaagschrift onvoldoende nauwkeurig is. Overigens kan, voor wat betreft de twee kaarten die volgens klager niet aan hem zijn uitgereikt, geen sprake zijn van een structurele en belangrijke tekortkoming in de verzorgende taken van de directeur. Daarom kan klager niet in zijn beklag worden ontvangen.

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in dit beklag.

Contact met de geestelijke verzorger
Op grond van artikel 41 van de Pbw heeft de gedetineerde het recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden en te beleven. De directeur draagt zorg dat in de inrichting voldoende geestelijke verzorging, die zoveel mogelijk aansluit bij de godsdienst of levensovertuiging van de gedetineerden, beschikbaar is. De directeur stelt de gedetineerde in de gelegenheid op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen:
a. persoonlijk contact te onderhouden met de geestelijk verzorger van de godsdienst of levensovertuiging van zijn keuze, die aan de inrichting is verbonden;
b. contact te onderhouden met andere dan de onder a. genoemde geestelijke verzorgers volgens artikel 38 van de Pbw;
c. in de inrichting te houden godsdienstige of levensbeschouwelijke bijeenkomsten van zijn keuze bij te wonen. Artikel 23 van de Pbw is van overeenkomstige toepassing.

In klagers klacht staat dat hij bij het inleveren van een verzoekbriefje aan een personeelslid heeft verzocht om de imam ook per e-mail op de hoogte te stellen van zijn verzoek. Tijdens het bezoek op 14 maart 2023 is door de imam aan klager aangegeven dat hij het verzoek uitsluitend per e-mail heeft ontvangen. Klager stelt dat het verzoekbriefje opnieuw niet bij de imam is afgegeven. In beroep voegt klager hieraan toe dat hij op de verzoekbriefjes een vraag of onderwerp van religieuze aard schrijft, waarover hij met de geestelijke verzorger wenst te spreken of waarover hij stukken wenst te ontvangen. Op die manier zou klager op een efficiënte en goede manier gebruik kunnen maken van het bezoek van de imam. 

De beroepscommissie overweegt dat klager ontvankelijk is in zijn beklag, nu hij een medewerker (expliciet) heeft verzocht om de imam ook per e-mail op de hoogte te stellen van zijn verzoek. 

De beroepscommissie is in het licht van het voorgaande van oordeel dat de beslissing om klagers verzoekbriefje niet één op één door te geven en om slechts een ‘kale’ e-mail naar de imam te sturen niet onredelijk of onbillijk is. Klager kan immers persoonlijk contact onderhouden met de imam en daarmee gebruikmaken van zijn recht op godsdienstvrijheid, zoals bedoeld in artikel 41 van de Pbw. Naar het oordeel van de beroepscommissie is klagers recht op godsdienstvrijheid daarom niet geschonden. De beroepscommissie zal het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen met aanvulling van de gronden. 

 

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag a. ten aanzien van de beslissing van 18 januari 2023 ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie inzake beklag a. ten aanzien van de beslissing van                    20 januari 2023 en verklaart klager in zoverre alsnog niet-ontvankelijk in dit beklag. 
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag a. ten aanzien van de hoogte van de toegekende tegemoetkoming ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie. 

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag b., beklag d. en beklag e. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie. 

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie inzake beklag c. ten aanzien van de postafhandeling en verklaart klager in zoverre alsnog niet-ontvankelijk in dit beklag. 
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag c. ten aanzien van het contact met de geestelijke verzorger ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

 


Deze uitspraak is op 18 juni 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. A.M.G. Smit en mr. B. van der Werf, leden, bijgestaan door de secretaris.
 
 
voorzitter    
 

Naar boven