Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/35318/GA, 3 april 2024, beroep
Uitspraakdatum:03-04-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.


Nummer    23/35318/GA

            
Betreft    [klager]
Datum    3 april 2024


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen:
a.    een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel, vanwege het in de inrichting brengen van contrabande, ingaande op 21 oktober 2022 (DS-2022-379);
b.    de beslissing van 27 oktober 2022 om hem niet te promoveren naar het plusprogramma bij overplaatsing naar een regulier gevangenisregime (DS-2022-386).

De beklagcommissie bij het Detentiecentrum (DC) Schiphol heeft op 14 juli 2023 de klachten ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. A. van Wijk, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van het DC Schiphol (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
De beklagcommissie is van oordeel dat klagers gedraging – het aannemen van contrabande van zijn bezoek – niet verenigbaar is met de orde en veiligheid in de inrichting. In dat oordeel wordt uitgegaan van onjuiste feiten en omstandigheden. De disciplinaire straf was niet gebaseerd op de vaststelling dat klager contrabande heeft aangenomen, maar slechts op de verdenking hiervan. Er is nooit contrabande aangetroffen bij klager. Naar aanleiding van de verdenking is klager binnen twintig minuten twee keer gefouilleerd en ook twee keer gevisiteerd. Hierbij is niets aangetroffen. Klager had ook een schone urinecontrole. Er is dus geen sprake geweest van "het aannemen van contrabande van zijn bezoek", zoals in de beslissing is opgenomen. Dit maakt dat de disciplinaire straf niet aan klager opgelegd had mogen worden en de daaruit voortvloeiende beslissing hem niet te promoveren naar het plusprogramma niet had mogen plaatsvinden.

Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van de directeur
Uit de beslissing van 21 oktober 2022 blijkt dat op de camerabeelden duidelijk is waargenomen dat klager iets heeft ontvangen van zijn bezoeker. Vervolgens wordt dit duidelijk weggestopt bij de bips/in het lichaam, aldus het schriftelijk verslag. De directeur heeft de camerabeelden meerdere keren bekeken. Er is duidelijk te zien dat de contrabande via de tafel wordt overgedragen. Klager gaat vervolgens met beide handen – tot de onderarmen – aan de achterzijde zijn broek in.

 

3. De beoordeling
Beklag a.
Op grond van artikel 51, eerste lid, in verbinding met artikel 50, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), kan de directeur een disciplinaire straf opleggen van opsluiting in een strafcel voor ten hoogste twee weken, indien een gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting of met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming.

Uit het schriftelijk verslag van 21 oktober 2022 volgt dat een medewerker het bezoekuur in de bezoekzaal bekeek via de camerabeelden. De medewerker nam via de camerabeelden waar dat klager met zijn rechterhand afscheid nam van zijn bezoeker en dat op datzelfde moment de tweede bezoeker met zijn rechterhand iets afgaf in de hand van klager. Klager draaide zich vervolgens om en ging met zijn hand direct in zijn broek. De medewerker heeft meteen contact gezocht met de bezoekleider en gemeld dat klager hoogstwaarschijnlijk contrabande ontvangen heeft. Bij de controles achteraf is geen contrabande bij klager aangetroffen.

Uit het verweer van de directeur volgt dat zowel het afdelingshoofd als de directeur de camerabeelden (meerdere keren) hebben bekeken. Zij hebben allen waargenomen dat klager iets heeft ontvangen van zijn bezoeker en vervolgens met zijn hand in zijn broek ging. 

De beroepscommissie is van oordeel dat op grond van het schriftelijk verslag en toelichting van het afdelingshoofd en de directeur voldoende aannemelijk is geworden dat aan klager iets is overgedragen en dat klager daarmee gedrag heeft vertoond dat onverenigbaar is met de orde en de veiligheid in de inrichting dan wel de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming (vergelijk RSJ 17 september 2009, 09/1132/GA). Gelet hierop kan de beslissing van de directeur, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom in zoverre ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre bevestigen met aanvulling van de gronden.

Beklag b.
Op grond van artikel 1d, derde lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) komt een gedetineerde voor promotie in aanmerking, indien hij gedurende zes weken na aanvang in detentie het in de categorie “re integratie/resocialisatie” en het in de categorie “verblijf en leefbaarheid” van bijlage 1 dan wel bijlage 2 bij deze Regeling beschreven gewenste gedrag heeft laten zien.

In artikel 1d, vijfde lid, van de Regeling is bepaald dat er altijd een besluit tot degradatie volgt, indien een gedetineerde ‘ontoelaatbaar’ gedrag, zoals beschreven in bijlage 1 en bijlage 2 van de Regeling, laat zien. Een belangenafweging hoeft in dat geval niet te worden gemaakt.

In bijlage 1 is onder meer als ‘ontoelaatbaar’ gedrag aangemerkt: “Een gedetineerde brengt in de inrichting verboden goederen binnen, handelt daarin of heeft deze in bezit”.

Op 27 oktober 2022 heeft de directeur beslist dat klager bij zijn plaatsing in een regulier gevangenisregime voor de duur van zes weken niet in aanmerking komt voor promotie naar het plusprogramma. In de beslissing om klager niet te promoveren is beschreven dat op de camerabeelden heel duidelijk is waargenomen dat klager iets heeft ontvangen van zijn bezoeker en dat klager dit iets na het bezoek duidelijk wegstopt bij zijn bips/in zijn lichaam. De directeur stelt daarom vast dat klager contrabande de gevangenis heeft binnengebracht, wat een verstoring is van de orde, rust en veiligheid. Omdat klager tijdens het hoorgesprek met de directeur volgens de directeur niet heeft willen aangeven wat hij de gevangenis in heeft weten te smokkelen, gaat de directeur ervan uit dat dit harddrugs kan zijn. 

De beroepscommissie is van oordeel dat niet kan worden geconcludeerd dat klager harddrugs de inrichting heeft binnengebracht. Het is echter wel aannemelijk geworden dat klager een verboden goed de inrichting heeft binnengebracht, ondanks dat niets bij hem is aangetroffen. Op de camerabeelden is immers duidelijk te zien geweest dat klager iets van zijn bezoeker ontving en dat hij daarna direct zijn hand in zijn broek stopte. De theoretische mogelijkheid dat klager in deze context iets heeft gekregen wat wél is toegestaan in de inrichting, is op voorhand onwaarschijnlijk. Dat zou pas voldoende aannemelijk kunnen worden als klager daarover iets concreets had verklaard. Hij ontkent echter alleen maar dat hij iets heeft binnengebracht (terwijl dat dus niet aannemelijk is).

Nu aannemelijk is dat klager een verboden goed de inrichting heeft binnengebracht, kan de beslissing van de directeur, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom in zoverre ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter in zoverre bevestigen met aanvulling van de gronden.

 

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

    
Deze uitspraak is op 3 april 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. E. Dinjens, voorzitter, mr. R. Raat en mr. S.C.M. Wouda-van Velzen, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven