Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/35854/GA, 15 februari 2024, schorsing
Uitspraakdatum:15-02-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    23/35854/GA
    
            
Betreft    [Klager]
Datum    15 februari 2024


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure
De directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad (hierna: de directeur) heeft op 28 april 2023 beslist dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder b, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) (hierna: b dwangbehandeling), ingaande op 28 april 2023 en eindigend op 12 mei 2023.

Klager heeft daartegen beklag ingesteld. De beklagcommissie bij het PPC van het JC Zaanstad heeft op 25 augustus 2023 het beklag ongegrond verklaard (ZS-JC-2023-33). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. C. van Keulen, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klagers raadsvrouw mr. A. de Wit (kantoorgenoot van mr. Van Keulen), de heer [naam A], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van het PPC van het JC Zaanstad en de heer [naam B], arts bij het PPC van het JC Zaanstad, gehoord op de zitting van 19 december 2023 in het JC Zaanstad.

De beroepscommissie heeft vervoer voor klager geregeld, zodat hij op de zitting kon worden gehoord. Klager heeft aangegeven dat hij geen gebruik wilde maken van deze mogelijkheid.

Mr.  R. Raat, lid bij de RSJ, was als toehoorder aanwezig.

Een van de leden van de beroepscommissie, mevrouw M. Bakker MSc., kon niet ter zitting aanwezig zijn, maar beslist wel mee op het beroep aan de hand van het dossier en wat ter zitting is besproken. De voorzitter heeft dit ter zitting medegedeeld.

 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Er is sprake van een formeel gebrek dat tot gegrondverklaring van het beroep dient te leiden. Op grond van artikel 22a, eerste lid, van de Penitentiaire maatregel (Pm) pleegt de directeur, alvorens hij beslist over een door de arts noodzakelijk geachte b-dwangbehandeling, overleg met een arts en met het hoofd van de afdeling waar de gedetineerde verblijft. Indien het gevaar voortvloeit uit de stoornis van de geestvermogens van de gedetineerde, pleegt de directeur ook overleg met de voor de behandeling verantwoordelijke psychiater. Er had dus door de directeur overleg moeten worden gevoerd met drie personen. Hoewel ter zitting van de beklagcommissie door de directeur is betwist dat sprake is van een formeel gebrek omdat er wel overleg heeft plaatsgevonden, valt dat niet op te maken uit de onderliggende stukken.
Inhoudelijk is klager het ook niet eens met de b-dwangbehandeling die hem is opgelegd op 28 april 2023 tot en met 12 mei 2023. Klager stelt dat er geen sprake is geweest van een onmiddellijk of acuut gevaar binnen de inrichting dat maakt dat een b-dwangbehandeling volstrekt noodzakelijk was. Klager kan zich niet voorstellen dat hij iemand van het leven zou beroven. De vermeende incidenten op 24, 25 en 28 april 2023 zijn volgens klager geen omstandigheden waaruit volgt dat een zeer ingrijpend middel als de gedwongen geneeskundige behandeling te rechtvaardigen valt.

Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van de directeur
De directeur neemt de beslissing tot toepassing van de b-dwangbehandeling niet op eigen initiatief, maar op aanvraag van de voor de behandeling verantwoordelijke psychiater. Er is geen sprake van een formeel gebrek. Er is overleg geweest met de psychiater die de b-dwangbehandeling heeft aangevraagd. Daarnaast verwoordt de behandelend psychiater de mening van het multidisciplinaire team – waar de psychiater de mogelijke aanvraag ook bespreekt – waarvan het afdelingshoofd en de inrichtingsarts onderdeel uitmaken. Het voorafgaande overleg met de directeur, de psychiater en het afdelingshoofd heeft feitelijk plaatsgevonden, maar dit hoeft niet te worden opgenomen in de beslissing. Het is de standaard werkwijze dat deze overleggen voorafgaand aan de beslissing plaatsvinden.

Er was sprake van een acute situatie, waarin de toepassing van de b-dwangbehandeling noodzakelijk was. Klagers gedrag kwam voort uit zijn stoornis en de behandelend psychiater heeft op grond van de incidenten en klagers toestand de b-dwangbehandeling bij de directeur verzocht. Klager is op 22 april 2023 aangemeld voor opname in het PPC vanwege een vermoedelijke psychische stoornis. In de eerste dagen deed zich een reeks aan incidenten voor waarbij klager hallucinatoir, dreigend en geagiteerd gedrag liet zien. Klager heeft geweigerd om zich te laten insluiten en moest met veel mankracht – onder verzet – op zijn cel worden geplaatst. Ook heeft klager bij een verzorgingsmoment via het celluik urine en ontlasting over het personeel gegooid zonder duidelijke aanleiding. Er zijn minder ingrijpende maatregelen overwogen om het gevaar af te wenden. Klager weigerde echter medicatie en het aangeboden prikkelarme programma maakt hem alleen maar meer geagiteerd. Het separeren van klager biedt geen oplossing en lost de stoornis niet op; die kan alleen met medicatie worden behandeld. 

 

3. De beoordeling
Voordat de directeur beslist dat een b-dwangbehandeling wordt toegepast, overlegt hij op grond van artikel 22a van de Pm met de arts die de b dwangbehandeling noodzakelijk acht en met het hoofd van de afdeling waar de gedetineerde verblijft. Als de behandeling door een andere arts wordt verricht, overlegt de directeur ook met hem. Als het gevaar dat de gedetineerde veroorzaakt voortkomt uit de stoornis van zijn geestvermogens, dan overlegt de directeur ook met de psychiater die verantwoordelijk is voor de behandeling, als de b-dwangbehandeling noodzakelijk wordt geacht ter afwending van gevaar dat voortvloeit uit de stoornis van klager. Op grond van het derde lid van dit artikel wordt in deze overleggen nagegaan of het gevaar niet op andere wijze kan worden afgewend.

Vaststaat dat de directeur de bestreden beslissing heeft genomen na overleg met de behandelend psychiater – tevens arts – die ten tijde van de bestreden beslissing van oordeel was dat een b-dwangbehandeling volstrekt noodzakelijk was om het gevaar dat de stoornis van klager binnen de inrichting deed veroorzaken af te wenden. Daarmee is naar het oordeel van de beroepscommissie voldaan aan de eis van artikel 22a, eerste lid, van de Pm dat de directeur voordat hij beslist tot toepassing van de b-dwangbehandeling overleg heeft met de arts die de b-dwangbehandeling noodzakelijk acht. Het beroep treft wat dit onderdeel betreft dan ook geen doel.

Uit het besprokene ter zitting komt naar voren dat de directeur overleg heeft gehad met het afdelingshoofd, als bedoeld in artikel 22a van de Pm. Volgens de directeur is dit de standaard werkwijze en wordt dit daarom niet opgenomen in de schriftelijke beslissing. De beroepscommissie stelt vast dat de Pbw of de Pm niet vereist dat het feit dat het overleg als bedoeld in artikel 22a van de Pm heeft plaatsgevonden, in de op schrift gestelde beslissing moet worden vermeld. Nu vast staat dat dit overleg heeft plaatsgevonden is geen sprake van een formeel gebrek als door de raadsvrouw gesteld.

Voor het overige is de beroepscommissie van oordeel dat – op basis van deze stukken en van wat ter zitting is besproken – de beklagcommissie het beklag terecht ongegrond heeft verklaard. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.


Deze uitspraak is op 15 februari 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. E. Dinjens, voorzitter, M. Bakker MSc. en mr. S.C.M. Wouda-Van Velzen, leden, bijgestaan door mr. Y.P. Schleijpen, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven