Nummer 24/38887/SJA
Betreft [verzoeker]
Datum 9 februari 2024
Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van
[verzoeker], geboren op [geboortedatum] (hierna: verzoeker)
1. De procedure
De directeur van de Rijks Justitiële Jeugdinrichting (RJJI) De Hartelborgt te Spijkenisse (hierna: de directeur) heeft op 1 februari 2024 het planmatig verlof van verzoeker ingetrokken.
Verzoekers raadsman, mr. Chr.T. Pittau, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.
De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek en van het klaagschrift (Hb-2024-74).
2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen.
Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.
De wet
Op grond van artikel 30, derde lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichting (Bjj) geldt als algemene voorwaarde dat de jeugdige zich tijdens het verlof niet aan enig misdrijf zal schuldig maken. De directeur kan aan het verlof bijzondere voorwaarden, het gedrag van de jeugdige betreffende, verbinden.
Op grond van het vierde lid van artikel 30 van de Bjj kan de directeur het verlof intrekken, indien dit noodzakelijk is met het oog op de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de jeugdige, voor de veiligheid van anderen dan de jeugdige of de algemene veiligheid van personen of goederen indien de jeugdige een bepaalde voorwaarde niet nakomt.
Standpunt verzoeker
Verzoeker vindt dat de beslissing in strijd is met de eerdere uitspraak van de schorsingsvoorzitter, waarin zijn schorsingsverzoek tegen het intrekken van zijn verlof is toegewezen en de tenuitvoerlegging van deze beslissing juist is geschorst. Daarnaast is het onduidelijk of en waartegen verzoeker zich moet verdedigen. Er is niets wat hem linkt aan de aangetroffen telefoon en het is niet duidelijk of de intrekking van het verlof (voor onbepaalde tijd) proportioneel is. De directeur noemt alleen een vage en niet onderbouwde beschuldiging. Dit staat niet in verhouding tot de gevolgen voor verzoeker, bijvoorbeeld voor zijn PIJ-maatregel die al eindigt begin april 2024. De directeur laat de duur van de beslissing echter volledig afhangen van het ingestelde politieonderzoek dat maanden kan duren.
Overwegingen voorzitter
De directeur heeft eerder beslist tot intrekking van het verlof van verzoeker. Het hiertegen gerichte schorsingsverzoek heeft de schorsingsvoorzitter toegewezen, omdat – kort gezegd – mede uit inlichtingen van de directeur bleek dat verzoeker niet was gehoord (RSJ 30 januari 2024, 24/38657/SJA). Hierbij is de tenuitvoerlegging van die beslissing met onmiddellijke ingang geschorst tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.
In overleg met het behandelteam heeft de directeur op 1 februari 2024 opnieuw beslist om verzoekers verlof in te trekken. Het staat de directeur vrij om dat (in dit geval) te doen. Het is dus niet zo dat de directeur, door het nemen van een nieuwe, gelijkluidende beslissing (waarbij het hoorrecht van verzoeker in acht is genomen), heeft gehandeld in strijd met de genoemde uitspraak van de schorsingsvoorzitter.
De directeur legt uit dat er op de afdeling van verzoeker een telefoon is gevonden en dat (op 19 januari 2024) uit onderzoek bleek dat deze telefoon waarschijnlijk van verzoeker is. Naar aanleiding van de informatie die op de telefoon werd aangetroffen, ontstond het ernstige vermoeden dat verzoeker strafbare feiten heeft gepleegd, namelijk voortgezet crimineel handelen tijdens de detentie. De politie is vervolgens een onderzoek gestart. De directeur heeft de politie verzocht om het onderzoek spoedig uit te voeren.
In verband met deze omstandigheden heeft de directeur beslist om verzoekers verlof (voor nu) in te trekken. Deze beslissing is naar het voorlopig oordeel van de voorzitter niet op voorhand onredelijk of onbillijk. Het plegen van strafbare feiten, ook het vermoeden daartoe, is een ernstige zaak. Hierdoor kan de directeur er niet zonder meer van uitgaan dat de verloven van verzoeker veilig en goed verlopen. Dat de directeur niet concreet maakt waarvan verzoeker wordt beschuldigd, maakt deze conclusie niet anders, mede omdat het onderzoek van de politie nog loopt.
De voorzitter zal het verzoek daarom afwijzen.
3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is op 9 februari 2024 gegeven door mr. M. Iedema, voorzitter, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.
secretaris voorzitter