Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/29808/GA, 22 maart 2024, beroep
Uitspraakdatum:22-03-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    22/29808/GA
    
            
Betreft    [klager]
Datum    22 maart 2024


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om bezoek zonder toezicht (BZT).

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Nieuwegein heeft op 3 oktober 2022 het beklag ongegrond verklaard (NM-2022-596). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. R.F. Nelisse, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Nieuwegein (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager verbleef op het moment van het BZT-verzoek in het plusprogramma, dus zijn gedrag was toen positief. Daarom heeft de directeur het verzoek niet op die grond kunnen afwijzen. Er heeft bovendien nooit een incident voorgevallen tijdens zijn detentie van vijf jaar en tijdens de 2,5 jaar die hij BZT ontving.

Als de directeur vragen had bij de duurzaamheid van klagers relatie, had het op zijn weg gelegen om daar nader onderzoek naar te doen. Als de directeur dat had gedaan, had hij kunnen weten dat klagers vriendin klager in andere inrichtingen wel vaker had bezocht. Zij komt meer dan twee jaar bijna wekelijks op bezoek. Op het moment van de afwijzing had klagers vriendin hem één keer bezocht en hebben zij vier keer contact gehad via beeldbellen. De beklagrechter heeft overwogen dat er slechts twee keer beeldbellen heeft plaatsgevonden in de maand sinds klagers binnenkomst in de PI Nieuwegein. Aangezien beeldbellen een bezoekmoment is, heeft klager twee van de vier bezoekmomenten gebruikt voor beeldbellen met zijn vriendin. Van de andere bezoekmomenten heeft zijn moeder gebruikgemaakt. In de regelgeving is ook niet terug te vinden dat een partner een gedetineerde meerdere keren bezocht moet hebben.

Het samenlevingscontract is opgesteld volgens de notariële normen. Het contract is rechtsgeldig, ongeacht welke datum erop staat. Het samenlevingscontract is opgesteld terwijl klager in detentie zit, omdat de relatie tijdens zijn detentie is gestart. Hij zal bij zijn vriendin intrekken na zijn detentie en bij haar verblijven tijdens verloven.

De directeur heeft klager uitgesloten van een activiteit, namelijk BZT, dus er had een schriftelijke beslissing genomen moeten worden (artikel 57, eerste lid, onder b, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw)). De directeur heeft klagers verzoek afgewezen puur en alleen op de grond van zijn status als gedetineerde met een vlucht- en/of maatschappelijk risico (GVM). De directeur mag de gronden niet achteraf aanvullen.

Standpunt van de directeur
Een afwijzing van een verzoek om BZT is geen beslissing als bedoeld in artikel 57, eerste lid, of artikel 58, tweede lid, van de Pbw, dus een schriftelijke mededeling is geen vereiste. 

Aan klager is een aantal maatregelen opgelegd vanwege zijn GVM-status ‘verhoogd’. In de GVM-beslissing staat niet expliciet dat klager geen BZT mag ontvangen en de plaatsing op de GVM-lijst sluit BZT niet uit, maar is wel een contra-indicatie. Volgens de GVM-circulaire van 21 juli 2021 (hierna: de Circulaire) is het uitgangspunt dat geen BZT wordt toegekend. Dit is immers een ongecontroleerd contactmoment. 

Het multidisciplinair overleg had geen bezwaar tegen BZT, omdat de relatie was aangetoond. Maar volgens de vrijhedencommissie kan klager door zijn GVM-status niet deelnemen aan activiteiten zonder toezicht. Vanwege de GVM-status en de mogelijke risico’s moet er eerst meer zicht op klager verkregen worden. Daarnaast is meegenomen dat klagers gedrag in de vorige inrichting niet positief was. Zijn gedrag was op het moment van het BZT-verzoek wel positief. Hij verbleef in het plusprogramma. Voorts rijst de vraag hoe duurzaam de relatie is tussen klager en zijn vriendin. Het aangeleverde contract biedt daarover onvoldoende informatie en de datum lijkt handmatig te zijn (de beroepscommissie begrijpt:) aangepast. Ook is klagers vriendin sinds zijn binnenkomst in de PI Nieuwegein slechts één keer op bezoek geweest. 

Klager verblijft op dit moment in het basisprogramma, waardoor hij in elk geval niet meer in aanmerking komt voor BZT.

 

3. De beoordeling
Vormvereisten
De afwijzing van een verzoek om BZT is geen beslissing in de zin van artikel 57, eerste lid, van de Pbw en hoeft volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie niet op schrift te worden gesteld. Klagers BZT-verzoek is op 4 juni 2022 afgewezen door de vrijhedencommissie. Volgens klager is mondeling medegedeeld dat het verzoek is afgewezen, alleen vanwege zijn GVM-status. Het is niet na te gaan welke reden is gegeven toen de beslissing mondeling werd medegedeeld. De directeur heeft in het verweerschrift in beklag echter toegelicht waarom het verzoek is afgewezen. De beroepscommissie zal die gronden meenemen in de beoordeling.

Het kader
Uit de Circulaire volgt uit bijlage 1, onderdeel 1.2, dat voor een sluitende aanpak de samenhangende set toezichtmaatregelen aanwijzingen dient te bevatten ten aanzien van – onder meer – BZT. Uitgangspunt is dat aan een GVM-gedetineerde geen BZT wordt toegekend. De Circulaire biedt evenwel ruimte om van dat uitgangspunt af te wijken. BZT kan worden toegekend door de directeur naar aanleiding van een hiertoe ingediend verzoek. De directeur maakt hierin een eigen afweging, waarbij hij het advies van het Operationeel Overleg (OO) in acht neemt. De directeur heeft een eigen en discretionaire bevoegdheid om, na het maken van een individuele belangenafweging, het verzoek af te wijzen dan wel toe te kennen.


De beslissing van de directeur
De directeur heeft klagers BZT-verzoek afgewezen om drie redenen:
1.    Vanwege klagers GVM-status en de mogelijke risico’s moet er eerst meer zicht op klager verkregen worden.
2.    Klagers gedrag in de vorige inrichting was niet positief.
3.    De directeur vindt onvoldoende aangetoond dat de relatie met klagers vriendin hecht en duurzaam is.

De beroepscommissie zal deze redenen hieronder beoordelen.

GVM-status, mogelijke risico’s en zicht op klager
De enkele verwijzing naar de GVM-status van een gedetineerde is onvoldoende om een BZT verzoek af te wijzen (vergelijk RSJ 10 november 2023, 23/31742/GA). Ter onderbouwing van de mogelijke risico’s heeft de directeur in beklag en beroep enkel twee GVM beslissingen van 17 juni 2022 en 17 juli 2022 overgelegd. De directeur heeft niet toegelicht welke mogelijke risico’s, indicaties of GVM-maatregelen zich niet zouden verhouden met BZT van klagers vriendin. De directeur heeft niet gemotiveerd op welke wijze het advies van het OO in acht is genomen.

De beroepscommissie vindt het zonder nadere motivering ook niet begrijpelijk dat het zicht willen verkrijgen op klager, anderhalve maand na zijn binnenkomst in de PI Nieuwegein op 13 mei 2023, in de weg zou staan aan BZT (vergelijk RSJ 4 september 2023, 22/30757/GA). 

Daarom is het zicht willen verkrijgen op klager vanwege zijn GVM-status en mogelijke risico’s, onvoldoende reden voor een afwijzing van het BZT-verzoek.

Klagers gedrag
Volgens de huisregels van de PI Nieuwegein (per 1 maart 2022) (hierna: de huisregels) is het toekennen van BZT mede afhankelijk van het gedrag van de gedetineerde. Hij maakt de meeste kans om in aanmerking te komen voor BZT als hij gewenst gedrag vertoont op alle gedragsonderdelen. 

Klager was op het moment van zijn BZT-verzoek gepromoveerd. Volgens de directeur vertoonde hij positief gedrag. 

De directeur heeft onvoldoende gemotiveerd waarom negatief gedrag in de vorige inrichting, ondanks klagers meer recente positieve gedrag, zou moeten leiden tot een afwijzing van het BZT verzoek. De directeur heeft niet toegelicht waaruit klagers negatieve gedrag in de vorige inrichting bestond en waarom dat dan in de PI Nieuwegein van doorslaggevend belang zou moeten zij bij het toekennen of afwijzen van BZT.

Daarom is ook klagers gedrag onvoldoende reden voor een afwijzing van het BZT verzoek.

Hechte en duurzame relatie
Volgens de huisregels kan er worden gesproken van een hechte en duurzame relatie als er sprake is van een huwelijksakte, geregistreerd partnerschap of een samenlevingscontract. 

Klager heeft ter onderbouwing van zijn relatie een samenlevingscontract overgelegd. Volgens de directeur biedt het samenlevingscontract onvoldoende informatie over hoe duurzaam de relatie is. Dit heeft de directeur verder niet toegelicht. De directeur heeft slechts benoemd dat de datum op het contract lijkt te zijn aangepast.

De directeur heeft naar het oordeel van de beroepscommissie onvoldoende gemotiveerd waarom dit contract niet bewijst dat er een hechte en duurzame relatie is tussen klager en zijn partner. Dat contract moet – gelijk aan een huwelijk – bij de beoordeling uitgangspunt zijn. Dat de directeur ervan kan afwijken als het vervalst zou zijn is duidelijk, maar dat is niet gesteld of aannemelijk geworden.

De beroepscommissie vindt het voorts aannemelijk geworden dat klager – in ieder geval – twee keer bezoek van zijn vriendin via beeldbellen heeft ontvangen in de anderhalve maand die hij in de PI Nieuwegein verbleef. Het aantal bezoekmomenten kan daarom niet leiden tot het oordeel dat zijn relatie niet hecht en duurzaam is. De directeur heeft bezoekmomenten in eerdere inrichtingen niet meegewogen.

Daarom is ook de hechtheid en duurzaamheid van klagers relatie onvoldoende reden voor een afwijzing van het BZT-verzoek.

Conclusie
Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft de directeur onvoldoende gemotiveerd welke belangenafweging er is gemaakt om tot de afwijzing van het BZT-verzoek te komen. Gelet op het voorgaande is de beslissing van de directeur onvoldoende gemotiveerd. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. De beroepscommissie zal ook de beslissing van de directeur vernietigen.

Klager verblijft inmiddels niet meer in de PI Nieuwegein. De beroepscommissie zal de directeur daarom niet opdragen om een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De beroepscommissie ziet ook geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

 

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.


Deze uitspraak is op 22 maart 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. M. Iedema, voorzitter, mr.dr. R.S.T. Gaarthuis en mr. L.C.P. Goossens, leden, bijgestaan door mr. A. Laagland, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven