Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/33856/GA, 15 januari 2024, beroep
Uitspraakdatum:15-01-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    23/33856/GA
    
            
Betreft    [klager]
Datum    15 januari 2024


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

 

1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen de omstandigheid dat hij onrechtmatig in detentie verblijft, omdat de vastgestelde einddatum van zijn detentie al is verstreken.

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Lelystad heeft op 17 mei 2023 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag (PL-2022-1060). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. H. Külcü, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klagers raadsman en de directeur van de PI Lelystad (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

Op 10 november 2023 heeft de beroepscommissie de directeur verzocht om nadere inlichtingen te verstrekken. Op 21 november 2023 zijn namens de directeur nadere inlichtingen verstrekt. Een kopie van de inlichtingen zijn verzonden aan klager en zijn raadsman. 

 

 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager is in oktober 2022 in hoger beroep veroordeeld tot achttien maanden gevangenisstraf en zes maanden tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf. Hij komt in aanmerking voor voorwaardelijke invrijheidsstelling (inhoudende een derde aftrek van zijn gevangenisstraf). Hij zou daardoor veertien maanden in detentie moeten verblijven. Klager bevindt zich sinds 6 augustus 2021 in detentie. Daarmee zijn de veertien maanden ruim gepasseerd. Klager ervaart dit als een ontoelaatbare en disproportionele beperking van zijn vrijheden in detentie alsmede als een onmenselijke behandeling die zijn menswaardigheid aantast. Er is sprake van schending van de artikelen 3, 5 en 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en schending van artikel 10 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten. 

In de reactie op het klaagschrift heeft de directeur aangegeven dat de nieuwe datum van voorwaardelijke invrijheidsstelling in april 2023 gelegen zou zijn. Tijdens de mondelinge behandeling van de klacht heeft de directeur naar voren gebracht dat de datum van voorwaardelijke invrijheidsstelling in juli 2023 gelegen zou zijn. Dat heeft bij klager voor verwarring gezorgd. Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van de directeur
Namens de directeur is per e-mail van 14 juli 2023 gereageerd op de gronden van beroep van 22 mei 2023. Uit de e-mail blijkt dat de medewerkers van de bevolkingsadministratie zich nog kunnen herinneren dat klager meerdere keren uitleg heeft gevraagd over de einddatum van zijn detentie en dat zij die uitleg aan hem hebben gegeven. 

 

 

3. De beoordeling
De ontvankelijkheid
Het staat vast dat de directeur niet uitdrukkelijk heeft beslist over de einddatum van klagers detentie. Uit nadere inlichtingen vanuit de inrichting volgt dat de bevolkingsadministratie gegevens verwerkt die zij in dit geval hebben ontvangen van het Administratie- en Informatiecentrum voor de Executieketen (AICE) en van de Centrale Voorziening voorwaardelijke invrijheidstelling (CVvi). De ontvangen gegevens worden door medewerkers van de bevolkingsadministratie ingevoerd in het registratiesysteem van de inrichting en het registratiesysteem berekent vervolgens relevante data met betrekking tot de detentie. Er is in die zin geen sprake van een beslissing van de directeur waartegen beklag kan worden ingesteld op grond van artikel 60 van de Penitentiaire beginselenwet.

Het gaat om een losstaand probleem waarvoor klager een oplossing wil. Het is niet de bedoeling dat in zo’n geval meteen beklag wordt ingesteld. Het is immers “zinniger dat met het toezicht belaste medewerkers in staat worden gesteld op dergelijke klachten te reageren” (Kamerstukken II 1994/95, 24 263, nr. 3, p. 77). Als de gedetineerde het vervolgens niet eens is met de beslissing op zijn – interne – klacht, dan kan hij daartegen beklag instellen.

Uit de reactie van de directeur volgt dat klager aan de medewerkers van de bevolkingsadministratie meerdere keren om uitleg over de einddatum van zijn detentie heeft gevraagd en dat zij die ook aan hem hebben gegeven. De beroepscommissie is van oordeel dat het verzoek om uitleg in dit geval kan worden gezien als een ‘interne klacht’, nu uit de overige stukken blijkt dat klager kenbaar heeft gemaakt dat hij het niet eens is met de einddatum van zijn detentie, zoals door de inrichting kenbaar gemaakt. De gegeven uitleg door de bevolkingsadministratie kan in dit geval daarom worden gezien als een beslissing op klagers verzoek om de einddatum (in het systeem) aan te passen (vergelijk RSJ 1 september 2023, 23/31635/GA). 

Gelet op het voorgaande kan de uitspraak van de beklagrechter niet in stand blijven en dient klager alsnog te worden ontvangen in zijn beklag. Om proceseconomische redenen zal de beroepscommissie het beklag als eerste en enige instantie inhoudelijk beoordelen.

Inhoudelijk
Op grond van het dossier gaat de beroepscommissie uit van de volgende feiten. Klager is op 25 oktober 2022 door het gerechtshof veroordeeld tot een (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf van achttien maanden. Daarbij is zijn voorwaardelijke invrijheidsstelling voor de duur van zes maanden herroepen. De datum van voorwaardelijke invrijheidsstelling wordt berekend aan de hand van de achttien maanden gevangenisstraf. Bij klager komt dit uiteindelijk neer op een detentieperiode van twintig maanden. Op 13 januari 2023 bleek dat aan klager geen voorwaardelijke invrijheidsstelling werd verleend en daarnaast bleek er nog een andere herroeping van een voorwaardelijke invrijheidsstelling van zes maanden te zijn. 

De beroepscommissie is daarom van oordeel dat de afwijzing van klagers verzoek om aanpassing van zijn einddatum juist is (en dat klager dus niet onrechtmatig in detentie heeft verbleven), nu uit het voorgaande blijkt dat de inrichting de informatie vanuit het AICE en/of het CVvi op de juiste manier heeft verwerkt.

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagrechter vernietigen, klager alsnog ontvankelijk verklaren in het beklag, maar dit beklag ongegrond verklaren.

 

 

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.


Deze uitspraak is op 15 januari 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. J.B. Oreel, voorzitter, mr. D. van der Sluis en mr. B. van der Werf, leden, bijgestaan door mr. M. Olde Keizer, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven