Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/33613/GA, 18 maart 2024, beroep
Uitspraakdatum:18-03-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.


Nummer    23/33613/GA
    
            
Betreft    [klager]
Datum    18 maart 2024


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen a. het uitsluiten van deelname aan de kerkdienst op (onder andere) 2 en 23 april 2023 en b. het niet naleven van uitspraken van de schorsingsvoorzitter.

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Arnhem heeft op 28 april 2023 het beklag ongegrond verklaard (A-2023-180 en 201). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw, mr. B.N.R. Maenen, en de directeur van de PI Arnhem (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Aan de uitsluiting ligt geen ordemaatregel als bedoeld in artikel 23 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) ten grondslag. De uitsluiting van de kerkdienst is in strijd met de wet. De afdeling B0 is een reguliere afdeling. De Pbw noch klagers GVM-maatregelen voorzien in een beperking van klagers contact met medegedetineerden zonder toepassing van een ordemaatregel. Door het opgelegde verbod aan klager de wekelijkse kerkdienst bij te wonen, wordt hem zijn uiting van geloofsbeleving ontzegd. Klager verwijst naar artikel 6 van de Grondwet en artikel 9 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM). 
Het belijden of beleven van het recht op godsdienst kan op verschillende manieren plaatsvinden, zoals door het bijwonen van een in de inrichting te houden kerkdienst. Dit wordt klager echter verboden. Klager is het niet eens met de overwegingen van de beklagcommissie dat klager genoeg alternatieven worden geboden. Klager meent dat zijn recht om zijn godsdienst (in gemeenschap) vrij te belijden en te beleven wordt beperkt. De geestelijk verzorger kan klager niet iedere week fysiek bezoeken. Daarnaast kan klager onvoldoende deelnemen aan de kerkdienst op het moment dat hij deze digitaal moet bekijken. Klager kon eerder wel naar de kerkdienst op zondag, waarbij vanwege klagers GVM-status de afspraak was dat klager achterin apart moest zitten. Er hebben zich tijdens deze kerkbezoeken geen problemen voorgedaan. Het opgelegde verbod is onredelijk en onbillijk. 

Voorts heeft de directeur geen gehoor gegeven aan twee uitspraken van de schorsingsvoorzitter (RSJ 6 april 2023, 23/32915/SGA en RSJ 13 april 2023, 23/33031/SGA). Ondanks deze beslissingen is het klager nog altijd niet toegestaan om de kerkdienst bij te wonen. Klager verwijst naar de uitspraak van de beroepscommissie RSJ 29 april 2014, 13/3525/GA, in een soortgelijke situatie. De beroepscommissie oordeelde dat het na de uitspraak niet aan de directeur is alsnog een belangenafweging te maken. De omstandigheid dat de beroepscommissie in die zaak het beroep van de directeur gegrond heeft verklaard, doet hier niet aan af. Voorts verwijst klager naar de uitspraak van de beklagcommissie van 12 juli 2022 (IJ-2021-1807) op een klacht van klager waarin eveneens sprake was dat de directeur ondanks de schorsing een beperking wilde handhaven. De beklagcommissie heeft het beklag toen gegrond verklaard. 

 

Standpunt van de directeur
Klager verblijft op afdeling B0. Dit is een kleinschalige afdeling waar gedetineerden met een GVM-status optimaal in beeld worden gebracht en worden gehouden doordat het moeilijker wordt om op te gaan in de grote menigte. Dit betekent voor de gedetineerden verblijvende op afdeling B0 dat zij niet fysiek in contact worden gebracht met medegedetineerden die verblijven op een andere afdeling binnen de inrichting. Klager heeft tweemaal per abuis fysiek deelgenomen aan de kerkdienst met een andere afdeling. Dit is voor gedetineerden van afdeling B0 niet toegestaan. Klager kan met medegedetineerden van afdeling B0 de kerkdienst gezamenlijk (digitaal) bijwonen. Aangezien klager destijds de enige op afdeling B0 was die gebruik wilde maken van de mogelijkheid een kerkdienst bij te wonen, is klager individueel aangeboden de kerkdienst digitaal bij te wonen. Klager heeft dit geweigerd. De directeur verwijst naar uitspraak RSJ 13 februari 2023, R-20/7558/GA, waarin de beroepscommissie onderschrijft dat detentie (wettelijke) beperkingen met zich meebrengt, waarbij de mogelijkheden voor geestelijke verzorging zijn geregeld in artikel 41 van de Pbw. Anders dan is bepaald in de door klager genoemde schorsingsuitspraken 23/32915/SGA en 23/33031/SGA, is daarmee voorzien in een wettelijke beperking van klagers godsdienst. Voor de vraag of die beperking noodzakelijk is, geldt dat er een balans moet bestaan tussen klagers belang en de publieke belangen. Daarbij volgt dat de onmogelijkheid voor een gedetineerde om een bepaalde religieuze bijeenkomst te bezoeken niet direct een schending van artikel 9 van het EVRM met zich meebrengt, zolang hiermee – kort gezegd – de gedetineerde niet in het geheel de mogelijkheid wordt ontnomen om zijn religie te beoefenen. Het deelnemen aan een kerkdienst mag dan voor klager in de uitoefening van zijn geloof gebruikelijk zijn, dit betekent echter niet – gelet op het bovenstaande – dat wanneer dit niet mogelijk is de inbreuk op klagers recht disproportioneel moet worden geacht. De beroepscommissie onderschrijft in de hiervoor genoemde uitspraak dat het in zijn algemeenheid tot aanbeveling strekt om – waar mogelijk – te voorzien in alternatieven. Hier valt te denken aan de mogelijkheid voor klager om (wekelijks) via een radio, televisie of anderszins (digitaal) naar een kerkdienst te kijken of te luisteren. 
Klager is te allen tijde de mogelijkheid geboden digitaal deel te nemen aan de kerkdiensten binnen de inrichting. Ook staat hem altijd de mogelijkheid open individueel bezocht te worden door de geestelijk verzorger. Klager kan hierom verzoeken door het invullen van een verzoekbriefje. Uit navraag bij het afdelingshoofd blijkt dat klager inmiddels is bezocht door de geestelijk verzorger. Het is aan klager zelf om te bepalen of hij deze bezoeken wenst voort te zetten op andere momenten. De inrichting biedt klager dus een door de beroepscommissie beschreven alternatief aan. De beroepscommissie merkt nog op dat in de Memorie van toelichting bij de Pbw (Kamerstukken II, 1994/95, 24263, nr. 3, p. 61-62) wordt opgemerkt dat de wijze waarop de directeur vormgeeft aan zijn plicht te zorgen voor de beschikbaarheid van geestelijke verzorging “zich niet in algemene normen [laat] vatten”, waarbij wordt onderkend dat het “niet mogelijk [zal] zijn ten aanzien van alle gewenste vormen van geestelijke verzorging in structurele bijstand te voorzien”. 
Gelet op het vorenstaande meent de directeur dat met het aanbieden van een digitale kerkdienst en/of een individueel bezoek van de geestelijk verzorger, klager in voldoende mate in de gelegenheid wordt gesteld een in de inrichting te houden godsdienstige of levensbeschouwelijke bijeenkomst van zijn keuze bij te wonen als bedoeld in artikel 41, derde lid, van de Pbw. Klagers recht als bedoeld in het eerste lid van dit artikel wordt niet geschonden. 
Het aanbieden van alternatieven zorgt er daarnaast voor dat is voldaan aan de eerdergenoemde uitspraken van de schorsingsvoorzitter. Klager heeft gedurende de tijd tussen de uitspraak op het schorsingsverzoek en de uitspraak van de beklagcommissie voldoende gelegenheid gehad zijn godsdienst te belijden. Er is geen sprake van een ordemaatregel als bedoeld in artikel 23 van de Pbw.   

 

3. De beoordeling
Het beklag onder a.
De beroepscommissie begrijpt uit het verweer van de directeur dat voor gedetineerden van de afdeling B0 die een GVM-status hebben, het niet is toegestaan fysiek in contact te komen met gedetineerden van een andere afdeling. Naar het oordeel van de beroepscommissie is sprake van een algemene regel die voor alle gedetineerden van de afdeling B0 geldt. Daartegen staat geen beklag open, tenzij sprake is van strijd met hogere wet- of regelgeving. De omstandigheid dat klager de enige gedetineerde van de afdeling is die de wens heeft geuit de kerkdienst fysiek bij te wonen, doet aan het algemene karakter van de regel niet af.

Het stellen van een dergelijke algemene beperkende maatregel is niet in strijd met de Pbw. De verwijzing naar artikel 23 van de Pbw - de ordemaatregel van uitsluiting van activiteiten - in artikel 41, derde lid, van de Pbw is hier niet aan de orde, nu klager niet in het geheel wordt uitgesloten van deelname aan de kerkdienst. Gelet op de algemene beheersbevoegdheid van de directeur van artikel 3, derde lid, van de Pbw, moet worden aangenomen dat de directeur regels kan stellen die de deelname aan kerkdiensten kunnen beperken.  

De directeur heeft toegelicht dat in plaats van het fysiek bijwonen van de kerkdienst, klager is aangeboden de kerkdienst digitaal bij te wonen. Ook kan klager volgens de directeur verzoeken om een bezoek van de geestelijk verzorger. Naar het oordeel van de beroepscommissie is daarmee klagers recht op het vrij belijden van zijn godsdienst als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van de Pbw niet geschonden. De beroepscommissie memoreert hierbij tevens de overweging in RSJ 13 februari 2023, R-20/7558/GA, dat de onmogelijkheid voor een gedetineerde een bepaalde religieuze bijeenkomst te bezoeken niet direct een schending van artikel 9 van het EVRM meebrengt zolang – kort gezegd – de gedetineerde niet in het geheel de mogelijkheid wordt ontnomen om zijn religie te beoefenen. 

De beroepscommissie is van oordeel dat klagers recht op het belijden van zijn godsdienst weliswaar wordt beperkt, maar dat deze beperking noodzakelijk en proportioneel is gelet op het doel van de beperking. Dit doel kan niet op een andere manier worden bereikt. De omstandigheid dat klager kennelijk tweemaal abusievelijk gezamenlijk met de gedetineerden van een andere afdeling de kerkdienst heeft kunnen bijwonen, leidt nog niet tot de conclusie dat het gescheiden positioneren van de gedetineerden tijdens de kerkdienst een geschikt alternatief is. Aangezien dit mede zal afhangen van de locatie en logistiek moet de directeur hierin een ruime beoordelingsmarge worden gelaten. Aan klager is een digitaal alternatief geboden, waarmee naar het oordeel van de beroepscommissie een balans ontstaat tussen klagers belang en het publieke belang. De persoonlijke contacten met de geestelijk verzorger vormen hierop een aanvulling. 


De beroepscommissie komt derhalve tot de slotsom dat de beperking niet in strijd is met een hogere regeling. De uitspraak van de beklagcommissie zal daarom worden vernietigd en klager zal alsnog niet-ontvankelijk in dit onderdeel van zijn beklag worden verklaard.

Het beklag onder b.
In het tweede onderdeel van klagers klacht stelt hij dat de directeur geen gevolg heeft gegeven aan twee uitspraken van de voorzitter van de beroepscommissie, namelijk RSJ 6 april 2023, 23/32915/SGA en RSJ 13 april 2023, 23/33031/SGA. In deze uitspraken constateert de schorsingsvoorzitter dat niet duidelijk is op welke grondslag de bestreden beslissing is gebaseerd. Onder verwijzing naar de wettelijke beperking in tijdsduur van ordemaatregelen en de procedurele eisen die hierop van toepassing zijn, namelijk de schriftelijke mededelingsplicht, heeft de schorsingsvoorzitter – voorlopig oordelend – geconstateerd dat de bestreden beslissing in strijd is met de wet en dat de tenuitvoerlegging hiervan moet worden geschorst tot het moment waarop de beklagcommissie op het beklag heeft beslist. Desondanks, zo stelt klager, werd hem niet toegestaan de kerkdienst fysiek bij te wonen.

De beroepscommissie merkt op dat gelet op de aard van de schorsingsprocedure van artikel 66 van de Pbw, een toewijzende beslissing strekkende tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur, onmiddellijke werking heeft en dat de directeur daaraan gehouden is. Het beroep is dan ook gegrond. De beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren.
Als de directeur meent zich niet aan de beslissing van de schorsingsvoorzitter te kunnen houden, dan kan de directeur niet anders dan een nieuwe beslissing nemen. De beroepscommissie begrijpt dat de directeur klager op grond van de algemene regel die in beklagonderdeel a aan de orde is, niet (alsnog) heeft toegestaan de kerkdiensten fysiek bij te wonen. De beroepscommissie ziet gelet hierop geen aanleiding aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. 

 

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie voor wat betreft het niet fysiek mogen bijwonen van de kerkdiensten en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in dit onderdeel van zijn beklag.
Zij verklaart het beroep voor wat betreft het niet naleven van uitspraken van de schorsingsvoorzitter gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe. 


Deze uitspraak is op 18 maart 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit  mr. J.B. Oreel, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. S.C.M. Wouda-van Velzen, leden, bijgestaan door mr. R. Kokee, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven