Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/29610/GA, 6 maart 2024, Beroep
Uitspraakdatum:06-03-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    22/29610/GA
    
            
Betreft    [klager]
Datum    6 maart 2024


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen:
a.    een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel, met cameratoezicht, voor de duur van veertien dagen, ingaande op 15 december 2021 
(Z1-2021-782);
b.    een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel, met cameratoezicht, voor de duur van veertien dagen, ingaande op 29 december 2021 
(Z1-2021-828); 
c.    een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel, met cameratoezicht, voor de duur van dertien dagen, ingaande op 21 januari 2022 
(Z1-2022-62).

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichtingen (PI) Zwolle heeft op 29 augustus 2022 de klachten ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. J.M. Buchel, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van de PI Zwolle in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
De opgelegde ordemaatregelen houden onvoldoende rekening met de belangen van klager. De algemene oorzaak van zijn problemen is gelegen in de onrust, druk en stress die hij steeds ervaart doordat hij een zogeheten ‘carrouselgedetineerde’ is. Daardoor wordt hij elke vier maanden naar een andere inrichting overgeplaatst. Klager lijdt al aan hevige psychische klachten en raakt in de afzonderingscel in een negatievere psychische toestand. Hij wordt aan zijn lot overgelaten. Hij is in de war en moet worden geholpen en niet eenzaam worden achtergelaten in een afzonderingscel waar hij nog meer doordraait. 

De directeur heeft alternatieven niet onderzocht. De bestreden beslissingen zijn niet proportioneel. Het dag en nacht plaatsen van klager onder cameraobservatie vormt een zware inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer. De bescherming van zijn gezondheid is een legitiem doel, maar dient op andere wijze te worden bereikt dan door middel van cameratoezicht. Klager moet meer rust en hulp krijgen. De directeur heeft het wettelijk vereiste advies van een gedragsdeskundige of inrichtingsarts niet overgelegd. Daardoor kan niet worden beoordeeld of het cameratoezicht terecht was.

Standpunt van de directeur
Uit het beroepschrift volgen geen nieuwe feiten en omstandigheden op grond waarvan anders moet worden geoordeeld dat de beklagcommissie heeft gedaan. Aan het bepaalde in artikel 24a van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) is voldaan. De directeur is ten aanzien van elke (preventieve) ordemaatregel vooraf geadviseerd door de inrichtingsarts en het multidisciplinair behandelteam. De wet vereist niet dat dit advies op schrift wordt gesteld. Verder is ook de medische dienst terstond geïnformeerd.

De directeur heeft zorgvuldig gehandeld door een individuele afweging te maken, waarbij voldoende rekening is gehouden met de persoonlijke omstandigheden van klager, zijn psychische toestand en onderliggende problematiek, alsook de medische noodzaak tot bescherming van zijn gezondheid en veiligheid. De aan klager opgelegde ordemaatregelen zijn niet ten uitvoer gelegd. Klager heeft dus niet dag en nacht in de afzonderingscel verbleven, is daar niet eenzaam achtergelaten en is niet aan zijn lot overgelaten. Hij was in de war en is geholpen. Indien de beroepscommissie het beroep van klager gegrond verklaart, gaat de directeur ervan uit dat aan hem een passende tegemoetkoming wordt toegekend.

 

3. De beoordeling
Hoorplicht
De beroepscommissie constateert dat klager niet is gehoord in het kader van de ordemaatregelen die hem op 15 december 2021 en 21 januari 2022 zijn opgelegd (beklag a. en beklag c.). De directeur geeft hiervoor als reden dat klager op de betreffende momenten in het ziekenhuis verbleef. Artikel 57, eerste lid en onder j, van de Pbw stelt echter verplicht dat de gedetineerde wordt gehoord alvorens de directeur beslist tot cameraobservatie, als bedoeld in artikel 24a van de Pbw. Het is wettelijk niet toegestaan om het horen achterwege te laten (artikel 57, eerste lid, onder j, van de Pbw staat immers niet genoemd als uitzondering in artikel 57, derde lid, van de Pbw). De wettelijke hoorplicht is dan ook geschonden voor wat betreft beklag a. en beklag c.

Voor de plaatsing in een afzonderingscel geldt overigens dat de directeur het horen wél achterwege kon laten (gelet op artikel 57, derde lid, aanhef en onder a of b, in verbinding met het eerste lid, aanhef en onder c, en artikel 24, eerste lid, van de Pbw).

Inhoudelijk
Klager is bekend met een vorm van automutilatie waarbij hij voorwerpen inslikt. De beroepscommissie begrijpt dat klager, telkens nadat dit gebeurde, naar het ziekenhuis werd overgebracht voor controle dan wel om de ingeslikte voorwerpen operatief te laten verwijderen. De ordemaatregelen van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel met cameratoezicht zijn opgelegd terwijl klager in het ziekenhuis verbleef (beklag a. en beklag c.), dan wel direct nadat hij weer in de inrichting was teruggekeerd (beklag b.). De directeur geeft hierbij aan dat dit – op advies van de inrichtingsarts en het behandelteam – preventief is gedaan ter bescherming van klagers gezondheid. Klagers gedrag was erg onvoorspelbaar. Bij terugkomst van klager in de inrichting werd bekeken of hij nog steeds tekenen van automutilatie vertoonde. De directeur heeft toegelicht dat de ordemaatregel de mogelijkheid bood om klager in de afzonderingscel/time out-cel op de afdeling te plaatsen – de beroepscommissie begrijpt: met cameratoezicht – op het moment dat de situatie voor klager zo gevaarlijk zou worden dat hij niet meer tegen zichzelf beschermd kon worden bij verblijf in zijn eigen cel. Zo konden nieuwe incidenten worden voorkomen.

De aan klager opgelegde ordemaatregelen hebben dus een voorwaardelijk karakter. Anders dan in het kader van de oplegging van disciplinaire straffen, voorziet de Pbw niet in de mogelijkheid om ordemaatregelen voorwaardelijk op te leggen (vergelijk RSJ 1 april 2021, R 19/2908/GA). De door de directeur genomen beslissingen zijn daarom (ook inhoudelijk) in strijd met de wet. 

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en de klachten alsnog gegrond verklaren. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen, omdat de opgelegde ordemaatregelen, op ongeveer één uur na (beklag c.), niet ten uitvoer zijn gelegd. Klager heeft dan ook geen ongemak ondervonden op grond waarvan het toekennen van een tegemoetkoming is gerechtvaardigd.

Hoe had het wel gemoeten?
De beroepscommissie begrijpt dat de directeur in dit geval de mogelijkheid wilde hebben om klager direct na terugkomst uit het ziekenhuis in afzondering en onder cameratoezicht te plaatsen. De wet biedt – als gezegd – niet de mogelijkheid om dit te doen vóórdat de directeur de gedetineerde heeft gehoord (over het cameratoezicht in een afzonderingscel). De directeur had klager in dat geval dus direct bij terugkomst kunnen horen en vervolgens had hij de ordemaatregel met cameratoezicht kunnen opleggen. Het advies van de inrichtingsarts had hij eventueel daarna nog kunnen inwinnen, als dat niet kon worden afgewacht (artikel 24a, tweede lid, van de Pbw). 

 

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart de klachten alsnog gegrond. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.


Deze uitspraak is op 6 maart 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. M. Iedema, voorzitter, mr. dr. R.S.T Gaarthuis en mr. L.C.P Goossens, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven