Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/35243/GA, 20 december 2023, beroep
Uitspraakdatum:20-12-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer                                                     23/35243/GA

                                                                                                                                                            

Betreft                                                        [klager]

Datum                                                        20 december 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

 

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de weigering van de directeur om zijn verzoek om plaatsing in een Beperkt Beveiligde Afdeling (BBA) door te sturen naar de Minister voor Rechtsbescherming (hierna: de Minister).

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Alphen te Alphen aan den Rijn heeft op 31 juli 2023 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag (AR 2023/569). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. B.J. de Groot, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van de PI Alphen (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Op 12 juni 2023 heeft klager een aanvraag voor plaatsing in een BBA ingediend. Op 14 juni 2023 heeft hij hier een gesprek over gehad, waarbij hem werd medegedeeld dat er eerst contact met de reclassering moest zijn, voordat de aanvraag zin had. Op 16 juni 2023 heeft de casemanager met klager gesproken over zijn aanvraag. Nu er negatief was beslist op klagers verlofaanvraag, heeft de directie beslist om het verzoek om plaatsing in de BBA niet door te sturen naar de Minister. Er zou namelijk een negatieve beslissing volgen. Klager ziet dit als een beslissing van de directie.

De directeur heeft in de beklagprocedure aangegeven dat in juni 2023 de verlofaanvraag van 20 november 2022 is afgewezen. Dit zou de reden zijn dat een plaatsing in een BBA niet mogelijk zou zijn. De directie heeft ondubbelzinnig aangegeven dat zij besloten heeft klager geen gebruik te laten maken van zijn recht om zijn verzoek om plaatsing in een BBA voor te leggen aan de Minister. Dit is in strijd met artikel 18, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw).

Doordat er sprake is van handelen vanuit de kant van de directie, is klager wel ontvankelijk in zijn beklag (vergelijk RSJ 1 december 2022, 22/27651/GB). Het was ook voldoende duidelijk dat daarover geklaagd werd, nu de directeur tijdens de beklagzitting wist waar het over ging en hierop inhoudelijk heeft gereageerd.

Het is voor klager onduidelijk en onbegrijpelijk waarom hij, terwijl hij voldoet aan de voorwaarden, geen verzoek om plaatsing in een BBA mag indienen. Het is niet aan de directeur om te bepalen of de Minister hierover al dan niet mag beslissen. Tijdens de behandeling van het beklag gaf de directie aan dat er nu wel een aanvraag voor plaatsing in een BBA zou zijn doorgestuurd naar de Minister. Bij navraag is echter gebleken dat hiervan geen sprake is. Dit is tekenend voor het handelen van de directeur.

Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van de directeur

De directeur persisteert bij hetgeen in de beklagprocedure is aangevoerd. Er is geen sprake van een beslissing van de directeur zoals bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw.

 

3. De beoordeling

Ontvankelijkheid in beklag

De beklagcommissie heeft geoordeeld dat klager niet-ontvankelijk is in zijn beklag, omdat het beklag gericht zou zijn tegen een beslissing van de Minister, terwijl van een afwijzing van de aanvraag geen sprake is. Aan de klacht ligt volgens de beklagcommissie geen beslissing ten grondslag die door of namens de directeur is genomen.

De beroepscommissie overweegt als volgt. In het klaagschrift is opgenomen dat klager zich beklaagt over zijn ‘afwijzing BBA’. Uit de uitspraak van de beklagcommissie komt naar voren dat klager in de BBA geplaatst wilde worden en hij daartoe een verzoek wenste in te dienen. Hij heeft hierover met zijn casemanager gesproken, maar, zo geeft de directeur te kennen, de casemanager heeft aangegeven dat het verzoek tot plaatsing in een BBA kansloos was. Het verzoek zou kansloos zijn, nu de Minister eerder het verzoek om – zo begrijpt de beroepscommissie – re-integratieverlof voor extramurale arbeid had afgewezen. In beroep voert de raadsvrouw aan dat het beklag is gericht tegen een beslissing door of namens de directeur, en dat het niet aan de casemanager of de directeur is om te beslissen een verzoek al dan niet door te sturen naar de Minister. Bij navraag door de raadsvrouw is gebleken dat er geen verzoek om plaatsing in een BBA naar de Minister is verstuurd.

Dit alles maakt dat de beroepscommissie de klacht zo begrijpt, dat deze in ieder geval is gericht tegen de weigering van de directeur om klagers verzoek door te sturen naar de Minister. De beroepscommissie komt dan ook tot de conclusie dat de klacht gericht is tegen (het weigeren te nemen van) een beslissing door of namens de directeur en dat de klacht voldoende nauwkeurig is omschreven.

Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat klager ten onrechte niet ontvangen is in zijn beklag. De uitspraak van de beklagcommissie zal daarom worden vernietigd. Om proceseconomische redenen zal de beroepscommissie het beklag zelf afdoen.

Inhoudelijk

Uit de stukken maakt de beroepscommissie op dat klager op 12 juni 2023 een verzoek om plaatsing in een BBA heeft ingediend. De casemanager heeft echter aangegeven dat het verzoek kansloos was, nu klagers verzoek om re-integratieverlof voor extramurale arbeid door de Minister was afgewezen. Uit navraag door de raadsvrouw bij de Minister blijkt ook dat bij de Divisie Individuele Zaken geen verzoek om plaatsing in een BBA van klager is binnengekomen, zowel niet van klager zelf als niet van de inrichting.

De beroepscommissie overweegt dat het niet aan de directeur of de casemanager is om te beslissen dat de gedetineerde een verzoek niet kan indienen. Het is voorstelbaar dat met een gedetineerde wordt besproken of het indienen van een verzoek kansrijk is, maar het is aan de gedetineerde om te bepalen of hij zijn verzoek wil voorleggen aan hetzij de directeur hetzij de Minister om daarop te beslissen. In dat laatste geval stuurt de directeur het verzoek, vergezeld van een advies, door naar de Minister.

Nu klagers verzoek in strijd met de wet niet in behandeling is genomen, zal de beroepscommissie het beklag gegrond verklaren. De beroepscommissie ziet aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Nu klager, gelet op het bepaalde in artikel 18 van de Pbw, rechtstreeks bij de Minister een verzoekschrift had kunnen indienen voor plaatsing in een BBA, zal de beroepscommissie niet aansluiten bij het standaardbedrag voor het ten onrechte niet worden geplaatst in een BBA. Zij zal de hoogte van de tegemoetkoming bepalen op €40,-.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag en verklaart dit beklag gegrond. Zij kent klager een tegemoetkoming toe van €40,-.

 

Deze uitspraak is op 20 december 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. F. Sieders, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.

 

 

secretaris                                                   voorzitter

Naar boven