Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/29599/GA, 8 december 2023, beroep
Uitspraakdatum:08-12-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    22/29599/GA
    
            
Betreft    [klager]
Datum    8 december 2023


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen:
a.    de ‘vermissing’ van een aan klager verzonden poststuk;
b.    het tweemaal openen van klagers advocatenpost buiten zijn aanwezigheid.

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichtingen (PI) Almelo heeft op 14 september 2022 de klachten ongegrond verklaard (KA-2021-475). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager en de directeur van de PI Almelo (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Anders dan de directie aangeeft, is klagers post niet eenmaal maar tweemaal opengemaakt. Zowel op 29 november 2021 als op 30 november 2021 werd een poststuk (met klagers complete strafdossier) van klagers advocaat door het personeel geweigerd, omdat het personeel toen pauze had. Dit heeft de koerier, Falk Post, aan klagers advocaat laten weten. 

Op 1 december 2021 werd het dossier wel aangenomen. Klager kreeg het pakket pas op vrijdagmiddag (de beroepscommissie begrijpt: op 3 december 2021) uitgereikt. Toen klager zag dat de envelop al was geopend, heeft hij dat onmiddellijk doorgegeven aan drie personeelsleden die voor klagers celdeur stonden. Toen klager aangaf dat hij daarover een klacht zou indienen, liep een beveiliger klagers cel in en vroeg klager of hij het dossier uit de envelop wilde halen om te kijken of er geen drugs in zat. De envelop was echter al een keer geopend en gecontroleerd.

Standpunt van de directeur
Er is eenmaal een poststuk van klager geopend, dat later afkomstig bleek te zijn van een geprivilegieerd persoon. De medewerker van de afdeling Backoffice heeft aangegeven dat het poststuk niet is verzonden op de wijze als in de wet omschreven. Door klager is onvoldoende onderbouwd dat het poststuk op de voorgeschreven wijze is aangeboden. Bovendien is er door de medewerker onmiddellijk contact gelegd met het advocatenkantoor, waarop is aangegeven dat het poststuk alsnog aan klager kon worden uitgereikt. Klager heeft dan ook geen nadeel ondervonden van het openen van een geprivilegieerd poststuk. 

 


3. De beoordeling
Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.

Beklag a.
Uit het dossier, met name de in beroep door klager overgelegde mailwisseling en “tracking enquiry”, leidt de beroepscommissie af dat klagers raadsman op 26 november 2021 een poststuk (klagers strafdossier) ter verzending heeft aangeboden. Volgens klager werd het poststuk niet aangenomen door de inrichting en retour gestuurd. Klager klaagt erover dat hij zijn poststuk niet heeft ontvangen. Het postpakket is uiteindelijk (met vertraging) op 
1 december 2021 bij de inrichting afgeleverd en op 3 december 2021 aan klager uitgereikt.

De directeur heeft niet beslist om klagers postpakket retour te sturen naar klagers advocaat. Er is in die zin geen sprake van een beslissing van de directeur waartegen beklag kan worden ingesteld op grond van artikel 60 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw).
Het is ook niet zo dat de directeur – volgens klager – structureel en in belangrijke mate jegens hem is tekortgeschoten in zijn verzorgende taken (vergelijk RSJ 1 september 2023, 23/31460/GA). Het gaat om een losstaand probleem waarvoor klager een oplossing wil(de). Het is niet de bedoeling dat in zo’n geval meteen beklag wordt ingesteld. Het is immers “zinniger dat met het toezicht belaste medewerkers in staat worden gesteld op dergelijke klachten te reageren” (Kamerstukken II 1994/95, 24 263, nr. 3, p. 77). Als de gedetineerde het vervolgens niet eens is met de beslissing op zijn – interne – klacht, dan kan hij daartegen beklag instellen. Het verzoek om een oplossing kan worden gedaan bij de directeur zelf of – wat in de praktijk meer voor de hand ligt – bij bijvoorbeeld het afdelingshoofd. In elk geval moet de gedetineerde een concreet verzoek doen en niet bijvoorbeeld alleen benoemen ‘dat er iets is misgegaan’.

Nu het de beroepscommissie op basis van het dossier onvoldoende duidelijk is geworden dat klager de directeur heeft verzocht om een oplossing voor het (aanvankelijk) niet ontvangen van het poststuk, kan het beklag niet gericht zijn tegen een beslissing op dit verzoek. 
Klager kan, gelet op het voorgaande, niet worden ontvangen in beklag a. De beroepscommissie zal daarom de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in dit beklag.

Beklag b.
Klager beklaagt zich er daarnaast over dat zijn advocatenpost buiten zijn aanwezigheid tweemaal is opengemaakt door medewerkers van de inrichting. Uit de stukken in het dossier leidt de beroepscommissie af dat door of namens de directeur niet uitdrukkelijk is beslist om klagers geprivilegieerde post te openen. Er is in die zin geen sprake van een beslissing van de directeur waartegen beklag kan worden ingesteld op grond van artikel 60 van de Pbw. 

In dat geval is de vraag of de directeur – volgens klager – structureel en in belangrijke mate jegens hem is tekortgeschoten in zijn verzorgende taken (vergelijk RSJ 1 september 2023, 23/31460/GA). Klager stelt dat zijn post tweemaal is geopend, voordat het aan hem is uitgereikt. Gelet hierop is naar het oordeel van de beroepscommissie geen sprake van het structureel tekortschieten in de verzorgende taken van de directeur. Het openen van geprivilegieerde post is echter wel een zodanige inbreuk op klagers recht op vertrouwelijke communicatie met – in dit geval – zijn advocaat, dat daartegen naar het oordeel van de beroepscommissie ook bij een (tweemalig) incident moet kunnen worden geklaagd. 

Inhoudelijke beoordeling 
In artikel 3 van de Regeling geprivilegieerde post gedetineerden (hierna: de Regeling) staat het volgende:
1.    De afzender genoemd in artikel 37, eerste lid, van de Pbw, doet zijn brief in een gesloten envelop en adresseert deze aan de gedetineerde. De afzender sluit de envelop af en voegt deze in een andere envelop en adresseert deze aan de directeur met het verzoek de bijgesloten envelop aan de gedetineerde uit te reiken. De afzender dient er zorg voor te dragen dat kenbaar is in welke hoedanigheid de afzender de brief heeft geschreven.
2.    Indien de directeur het met het oog op de aanwezigheid van bijgesloten voorwerpen noodzakelijk acht ook de binnenste envelop van de brief of het andere poststuk te openen, dient hij dit in het bijzijn van de gedetineerde te doen.
3.    In het geval dat een envelop kennelijk afkomstig is van een van de personen of instanties genoemd in artikel 37, eerste lid, van de Pbw, maar niet een dubbele envelop is gebruikt, wordt, indien de directeur het noodzakelijk oordeelt de envelop te openen, dezelfde procedure toegepast als vermeld in het tweede lid.
4.    In het geval de brief niet herkenbaar is als zijnde afkomstig van een persoon of instantie, genoemd in artikel 37, eerste lid, van de Pbw, is de directeur niet gehouden aan het bepaalde in het eerste tot en met derde lid.

Uit de toelichting van de directeur is naar het oordeel van de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat het op 3 december 2021 aan klager uitgereikte (geopende) poststuk niet op grond van artikel 3, eerste lid, van de Regeling was aangeboden. Gelet hierop en op het vierde lid van deze bepaling is de beslissing om dit geprivilegieerde poststuk te openen – en vervolgens aan klager uit te reiken – niet in strijd met de wet. 

Dat klagers geprivilegieerde post nog op een andere datum dan op 3 december 2021 buiten zijn aanwezigheid is geopend is naar het oordeel van de beroepscommissie niet aannemelijk geworden. Klager heeft dit onvoldoende met stukken onderbouwd. Daarbij heeft de directeur toegelicht dat hierover niets bekend is bij het personeel van de afdeling Backoffice of het afdelingspersoneel. De beroepscommissie heeft geen aanknopingspunten die de juistheid van deze toelichting in twijfel doet trekken.

Dat de directeur in belangrijke mate zou zijn tekortgeschoten in zijn verzorgende taken, is dan ook niet gebleken. Het beroep ten aanzien van beklag b. zal daarom ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal in zoverre worden bevestigd, met aanvulling van de gronden. 

 

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie inzake beklag a. en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in dit beklag.
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag b. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie, met aanvulling van de gronden. 


Deze uitspraak is op 8 december 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. S. Djebali, voorzitter, drs. G.F.M. Bakx en mr. L.C.P. Goossens, leden, bijgestaan door mr. D. Boessenkool, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter

Naar boven