Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/34106/GB, 13 december 2023, beroep
Uitspraakdatum:13-12-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    23/34106/GB
    
            
Betreft    [klager]
Datum    13 december 2023


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure
De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft klager op 10 februari 2023 geplaatst in de gevangenis van het Detentiecentrum (DC) Schiphol.

Klager heeft daartegen op 13 februari 2023 bezwaar ingesteld.

Verweerder heeft op 30 mei 2023 het bezwaar ongegrond verklaard. 

Klager en zijn raadsvrouw, mr. B.N.R. Maenen, hebben beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager was ten tijde van het instellen van bezwaar 23 jaar. Hij ondergaat een gevangenisstraf die is opgelegd op grond van het jeugdstrafrecht. Deze straf is niet omgezet door de rechter (artikel 6:6:29 Wetboek van Strafvordering). Op grond van artikel 1.3 van de Regeling tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen is het uitgangspunt dat tenuitvoerlegging plaatsvindt in een Justitiële Jeugdinrichting (JJI), tenzij sprake is van een uiterste noodsituatie (Kamerstukken II 1994/95, 24263, nr. 3, p. 12-13). Daarvan is niet gebleken. De officier van justitie heeft ook geen vordering gedaan tot tenuitvoerlegging van de straf in een inrichting voor volwassenen. Daarnaast volgt uit de jurisprudentie van de RSJ dat de tenuitvoerlegging van een jeugddetentie in een inrichting voor volwassenen alleen is toegestaan als er zwaarwegende gronden zijn die aan een plaatsing in een JJI in de weg staan. Daarvan is ook niet gebleken. 

Klager is inmiddels overgeplaatst naar de Penitentiaire Inrichting (PI) Arnhem, waar hij op het zwaarste regime is geplaatst; een ‘GVM-afdeling’ (de beroepscommissie begrijpt: de Afdeling Intensief Toezicht (AIT)). Ten tijde van klagers plaatsing in het DC Schiphol was niet bekend dat hij op de lijst voor gedetineerden met een vlucht-/maatschappelijk risico (GVM-lijst) stond. Het is onduidelijk waarom verweerder hier wel van op de hoogte was, maar klager niet. 

Verder heeft verweerder de beslissing op bezwaar negen weken te laat genomen. Inmiddels is klager 24 jaar. Dat kan hem niet worden tegengeworpen. Dat doet ook niet af aan het feit dat hij ten tijde van zijn bezwaar zijn straf in een JJI had moeten ondergaan. 

Klager weerspreekt dat sprake is van een hoog risico en/of vluchtgevaar. Klager heeft zelf besloten om zijn verblijf in een Forensisch Psychiatrische Kliniek te beëindigen, omdat hij geen baat had bij de behandeling. Dit kan niet gezien worden als het onttrekken aan voorwaarden. Ook tijdens de laatste schorsing van de voorlopige hechtenis heeft klager zich aan de voorwaarden gehouden. Hij heeft zijn paspoort ingeleverd, maar kon met gebruik van andere documenten wel door Europa reizen. Er was ook geen schorsingsvoorwaarde dat hij niet naar het buitenland mocht reizen. Klager was ook niet onvindbaar voor justitie, nu hij post naar Nederlandse instanties heeft verzonden met daarop zijn adres in Denemarken. Daarnaast heeft klager zijn cassatie ingetrokken, waardoor schorsingsvoorwaarden niet meer aan de orde waren. 

Klager weerspreekt dat hij doelloos klaagt. Hij klaagt veel, maar hij wordt ook vaak in het gelijk gesteld. Klager is goed op de hoogte van de geldende wet- en regelgeving en zijn rechten. De beroepscommissie en de beklagcommissie hebben nooit overwogen dat klager misbruik maakt van het beklagrecht. 

Klager verzoekt om het beroep mondeling te mogen toelichten en om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van verweerder
Uit klagers voorgeschiedenis blijkt dat er een hoog risico is op het onttrekken aan voorwaarden en vluchtgevaar. Klager heeft zich meerdere malen onttrokken aan toezicht en opgelegde voorwaarden en hij is meerdere keren naar het buitenland gevlucht om straffen te ontlopen. In 2021 en 2022 is klager onvindbaar geweest voor justitie en is hij via een Europees aanhoudingsbevel aangehouden en overgeleverd aan Nederland vanuit Duitsland (2021) en Denemarken (2022). 

Klager verblijft sinds 21 februari 2023 in een individueel programma in de PI Arnhem. Sinds 8 maart 2023 heeft hij (opnieuw) de GVM-status ‘hoog’, vanwege de indicaties risico op ontvluchting en/of bevrijding van buitenaf, ondermijning van gezag van directie en personeel in de inrichting, ongeoorloofde contacten met slachtoffers en/of nabestaanden en ongeoorloofde contacten met medewerkers in de strafrecht- of executieketen. Uit klagers dossier (rapport van het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP) van 8 maart 2023) blijkt dat hij zich herhaaldelijk schuldig (heeft) (ge)maakt aan het lastig vallen, bedreigen en overbelasten van hulpdiensten, zorginstellingen, horeca en overheidsinstanties. Ditzelfde gedrag laat hij ook in detentie zien, nu hij de directeur van de PI Arnhem in een hoorgesprek ‘de juridische oorlog’ heeft verklaard. 

Jeugddetentie kan volgens de wet ook worden ondergaan in een inrichting voor volwassenen, maar daarvoor moet sprake zijn van zwaarwegende gronden (Kamerstukken II 1994/95, 24263, nr. 3, p. 12-13). Gelet op de persoon van de klager is het niet realistisch om te verwachten dat hij te handhaven is en kan functioneren in een JJI. Klagers delictgedrag is al op jonge leeftijd begonnen. Hij is sinds 2014 in beeld bij politie, justitie en de Raad voor de Kinderbescherming. Alle maatregelen en behandelingen hebben niet geleid tot een gedragsverandering bij klager. Hij is niet groepsgeschikt en verblijft niet zonder reden in een individueel programma in de PI Arnhem. Klager is inmiddels 24 jaar en heeft voorafgaand aan de huidige detentie meerdere detenties ondergaan in volwasseninrichtingen (waaronder op bijzondere afdelingen, zoals de AIT). Bovendien is de jeugddetentie inmiddels volledig ondergaan. Los hiervan heeft klager de GVM-status ‘hoog’ en moet hij om die reden in een daarvoor bestemde dan wel geschikte inrichting geplaatst worden. 

 

3. De beoordeling
Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.

Uit de stukken en klagers registratiekaart blijkt dat de jeugddetentie op 10 juni 2023 is geëindigd. Daardoor heeft hij in beginsel geen belang meer bij het beroep en zou hij niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. In beroep is echter (tijdig) verzocht om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Daarom zal de beroepscommissie het beroep alsnog inhoudelijk beoordelen.

Klager verbleef van 10 februari 2023 tot 21 februari 2023 in de gevangenis van het DC Schiphol. Tegen de beslissing om hem in het DC Schiphol te plaatsen, heeft klager bezwaar ingesteld. Klager stelt dat hij een JJI geplaatst had moeten worden. Daarover gaat dit beroep. 

Beoordelingskader
Op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen kon klager in een JJI worden geplaatst. Op grond van artikel 10, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) kon klager ook in een gevangenis worden geplaatst. Voor een jeugddetentie geldt dat die alleen in een uiterste noodsituatie ten uitvoer kan worden gelegd in een PI (Kamerstukken II 1994/95, 24263, nr. 3, p. 12).

Bij een meerderjarige kan het “afhankelijk van de persoon van de betrokkene [wenselijk zijn] dat deze [jeugddetentie] in een inrichting voor volwassenen wordt ondergaan” (Kamerstukken II 1994/95, 24263, nr. 3, p. 13). Ook dan dient, alles overwegend, echter sprake te zijn van een uiterste noodsituatie (zie RSJ 10 maart 2021, R-20/7287/GB). 

Niet tijdig beslist
Voor zover in beroep is aangevoerd dat verweerder niet tijdig heeft beslist op het bezwaar, overweegt de beroepscommissie dat dit punt al aan de orde is geweest in het beroep dat klager heeft ingesteld tegen de fictieve weigering om op het bezwaar te beslissen. De beroepscommissie gaat hier daarom niet verder op in.

Inhoudelijke overwegingen met betrekking tot de bestreden beslissing
Vast staat dat klager is veroordeeld tot een jeugddetentie en dat hij ten tijde van zijn aanhouding en plaatsing in het DC Schiphol 23 jaar was. 

Uit de stukken blijkt dat klager sinds 2014 in aanraking komt met politie en justitie. Hij heeft zich gedurende de jaren meerdere malen onttrokken aan toezicht en opgelegde voorwaarden en hij is meerdere keren naar het buitenland gevlucht. Er is volgens verweerder sprake van een hoog risico op het onttrekken aan voorwaarden en vluchtgevaar. Inmiddels is aan klager (herhaaldelijk) een GVM-status toegekend, op grond van informatie van het GRIP. Uit de GRIP-rapportages van 7 december 2021 en 8 maart 2023 komt naar voren dat klager wordt verdacht van belaging/stalking, bedreiging, oplichting, chantage/afpersing, gewoontewitwassen en identiteitsfraude. Daarnaast volgt uit het GRIP-rapport van 8 maart 2023 dat klagers gedrag door het Openbaar Ministerie onder andere wordt omschreven als ‘slim en sluw tegelijk’, ‘kameleongedrag’ en ‘manipulatief’. Op basis van deze informatie en klagers GVM-status is hij op 21 februari 2023 overgeplaatst naar de PI Arnhem – een geschikte ‘GVM-hoog inrichting’ – waar klager op de AIT is geplaatst en waar een individueel programma geldt. 

Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat het niet realistisch was om te verwachten dat klager te handhaven was en kon functioneren in een JJI. Klager werd en wordt niet groepsgeschikt geacht, omdat zijn gedrag niet past binnen het pedagogische klimaat van een JJI. De beroepscommissie is van oordeel dat verweerder in klagers geval heeft kunnen concluderen dat sprake is van een uiterste noodsituatie op grond waarvan klager in een inrichting voor volwassenen geplaatst kon worden. De bestreden beslissing kan daarom – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.


Deze uitspraak is op 13 december 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. C. Fetter, voorzitter, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. F. Sieders, leden, bijgestaan door J.A. van der Veen, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven