Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/30449/GA, 27 februari 2024, Beroep
Uitspraakdatum:27-02-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    22/30449/GA
    
            
Betreft    klaagster
Datum    27 februari 2024


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

klaagster (hierna: klaagster)

 

 

1. De procedure
Klaagster heeft (voor zover in beroep in de orde) beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege het in diskrediet brengen van een personeelslid, ingegaan op 28 juli 2022.

De beklagrechter bij de locatie Nieuwersluis heeft op 14 november 2022 het beklag ongegrond verklaard (NS-2022-81). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klaagsters raadsman, mr. M. Jonk, heeft namens klaagster beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klaagster, haar raadsman en de directeur van de locatie Nieuwersluis (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Het is – alle belangen in acht nemende – onredelijk en onbillijk dat het op juiste wijze melden van ongepast of grensoverschrijdend gedrag met oplegging van een disciplinaire straf wordt bedreigd, als blijkt dat de persoon over wie de klacht gaat de gemelde feiten ontkent of betwist. Zelfs als de waarneming van klaagster onjuist is geweest en zij zaken bijvoorbeeld verkeerd heeft gehoord of opgevat, dient er nog steeds ruimte te bestaan om een melding te doen. Als het melden van ongepast gedrag potentieel een disciplinaire strafoplegging oplevert, zal dit ten koste gaan van een veilige leefomgeving in de inrichting.

Dit zou slechts anders moeten zijn als uit omstandigheden kan worden geconcludeerd dat de melding van het ongepaste gedrag met opzet onjuist is gedaan. Dat is niet gebleken en wordt ook door klaagster ontkend. Klaagster persisteert bij wat zij heeft waargenomen.

Standpunt van de directeur
Dergelijke klachten over personeelsleden, afkomstig van zowel gedetineerden als andere personeelsleden, worden zeer serieus genomen. In het geval dat dergelijke meldingen worden
gemaakt, wordt niet gedreigd met het opleggen van een disciplinaire straf. In tegenstelling tot wat klaagster zegt, heeft zij juist de ruimte gekregen de melding te doen en verder toe te lichten, ook wanneer uiteindelijk zou blijken dat klaagster het verkeerd gehoord of opgevat zou hebben. Het moment dat de directie met klaagster in gesprek wilde gaan, zou klaagster nog geen rapport krijgen maar was de directie voornemens met klaagster de melding te bespreken en voornemens om te onderzoeken wat er precies gebeurd was. Klaagster gaf direct aan niet in gesprek te willen en gaf aan dat zij pas zou gaan praten wanneer zij niet meer in detentie zou zitten. 

Naar aanleiding van bovengenoemde feiten en omstandigheden is overgegaan tot het opleggen van een disciplinaire straf. Het in diskrediet brengen van een personeelslid is onverenigbaar met de orde of veiligheid in de inrichting, dan wel de ongestoorde tenuitvoerlegging van de
vrijheidsbeneming.

 

 

3. De beoordeling
Op grond van de stukken in het dossier stelt de beroepscommissie het navolgende vast. 
Op 25 juli 2022 heeft klaagster een klacht ingediend over een penitentiair inrichtingswerker (piw-er) naar aanleiding van een opmerking die zij deze piw-er had horen maken tegen een medegedetineerde. Naar aanleiding van deze klacht is met de betreffende piw-er gesproken. De piw-er gaf aan zich op geen enkele wijze te herkennen in de opmerking. Daarna is klaagster gehoord. Klaagster heeft - naar eigen zeggen op advies van haar advocaat - (meermalen) aangegeven niet met de directie in gesprek te willen, maar pas wanneer zij uit detentie is. Vervolgens heeft de medegedetineerde, naar wie de piw-er de opmerking zou hebben gemaakt, zich op eigen initiatief gemeld bij het personeel en gemeld dat zij zich niet kon vinden in de opmerking van klaagster. In het daaropvolgende gesprek met de directie heeft de medegedetineerde aangegeven dat klaagster haar had verteld dat zij van plan was om naar (persoon) te stappen en dat klaagster in het gesprek met de medegedetineerde zou hebben gezegd: ¨naar jou is toch ook wat gezegd? Dat je er zo lekker voor stond¨. Klaagsters medegedetineerde heeft daarop aangegeven dat deze opmerking nooit is gemaakt. Ten slotte is aan klaagster een disciplinaire straf opgelegd wegens het indienen van een onterechte klacht en het (daarmee) in diskrediet brengen van een piw-er. 

De beroepscommissie stelt voorop dat onder omstandigheden het in diskrediet brengen van het personeel de oplegging van een disciplinaire straf kan rechtvaardigen (vgl. RSJ 7 februari 2014, 13/3454/GA en 13/3400/GA). 

Klaagster heeft in een (vertrouwelijk) gesprek met de directie een klacht over een piw-er ingediend en tegen een medegedetineerde gezegd dat deze piw-er een opmerking tegen deze medegedetineerde heeft gemaakt. Dat klaagster dit in gesprek met de directie niet (langer) wilde toelichten en de opmerking door zowel de piw-er als de medegedetineerde wordt betwist, maakt naar het oordeel van de beroepscommissie niet dat tot de conclusie kan worden gekomen dat klaagster de klacht onterecht heeft ingediend en de betreffende piw-er opzettelijk in diskrediet heeft gebracht. Gelet hierop is naar het oordeel van de beroepscommissie geen sprake van strafwaardig gedrag in de zin van artikel 50 van de Penitentiaire beginselenwet op grond waarvan klaagster een disciplinaire straf kan worden opgelegd. 

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, moet de beslissing van de directeur als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klaagster een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal deze vaststellen op €30,-.

 

 

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €30,-.


Deze uitspraak is op 27 februari 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. D.R. Sonneveldt, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. S.C.M. Wouda-van Velzen, leden, bijgestaan door mr. S. Jousma, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter

Naar boven