Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/30614/GA, 13 december 2023, beroep
Uitspraakdatum:13-12-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    22/30614/GA
    
            
Betreft    [klager]
Datum    13 december 2023


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen het handelen van zijn casemanager met betrekking tot zijn detentiefasering.

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Krimpen aan den IJssel heeft op 28 november 2022 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag (IJ-2022-1301). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. P.M. Iwema, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Krimpen aan den IJssel (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager had allereerst ontvankelijk in zijn beklag dienen te worden verklaard. Inhoudelijk geldt dat de directeur tijdige voorbereidingen had moeten treffen voor klagers detentiefasering en een goed onderbouwd verzoek tot deelname aan een penitentiair programma (PP) had moeten indienen bij de Minister voor Rechtsbescherming, en namens deze de selectiefunctionaris (hierna: de Minister). Dat de casemanager enkele weken afwezig was door verlof is niet relevant. De directeur dient aan zijn wettelijke opdracht te voldoen. Voor het overige wordt verwezen naar wat in de beklagprocedure is aangevoerd. 

Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van de directeur
De directeur persisteert bij zijn eerder ingenomen standpunt.

3. De beoordeling
Omvang van het beklag
De beklagcommissie heeft het beklag opgevat als te zijn gericht tegen het beslismoment van 12 juli 2022, toen aan klager uitleg is gegeven over het al dan niet voldoen aan de voorwaarden voor deelname aan een PP. De beklagcommissie heeft daarbij het klaagschrift dat op 30 augustus 2022 namens klager door de raadsman is ingediend, buiten beschouwing gelaten. De beklagcommissie heeft in dat kader overwogen dat het door klager ingediende klaagschrift op 29 augustus 2022 geen betrekking kan hebben op gebeurtenissen op de dag na de indiening ervan. 

Het klaagschrift van klager van 29 augustus 2022 heeft betrekking op de omstandigheid dat hij na meerdere ingediende spreekbriefjes nog steeds niets van zijn casemanager heeft vernomen. De beroepscommissie begrijpt dat klager zijn casemanager wenste te spreken met het oog op dat hij per 3 oktober 2022 in aanmerking kwam voor deelname aan een PP. Het klaagschrift dat namens klager door de raadsman op 30 augustus 2022 is ingediend, heeft betrekking op de omstandigheid dat klager op diezelfde dag van zijn casemanager heeft vernomen dat er geen verzoek tot deelname aan een PP zal worden ingediend bij de Minister. Naast dat dat voor klager als een verrassing kwam, heeft het volgens klager te lang geduurd voordat hij een reactie van zijn casemanager hieromtrent heeft gekregen. 

Naar het oordeel van de beroepscommissie hadden de klaagschriften in onderlinge samenhang moeten worden bezien en behandeld. De inhoud van het klaagschrift dat namens klager door de raadsman is ingediend, ligt immers in het verlengde van het feitencomplex waar klager in zijn klaagschrift van één dag eerder over heeft geklaagd. 

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beklag, anders dan de beklagcommissie, opvatten als te zijn gericht tegen het handelen van de casemanager met betrekking tot klagers detentiefasering.

Ontvankelijkheid van klager in beklag
Handelen van de casemanager kan gelijk worden gesteld met een beslissing van de directeur, zoals bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet, als sprake is van een beklag met voldoende belang voor de gedetineerde. Daarvan is in beginsel slechts sprake wanneer de directeur volgens de gedetineerde jegens hem “structureel en in belangrijke mate tekortschiet in zijn verzorgende taken” (Kamerstukken II 1994/95, 24 263, nr. 3, p. 76).

Een gedetineerde heeft meestal voldoende belang bij een beklag tegen het handelen van de casemanager in het kader van verlof of detentiefasering. Het gaat dan namelijk meestal om het handelen in een langere periode (structureel) en het verlenen van vrijheden (belangrijk voor de gedetineerde). 

In de door klager gestelde omstandigheden – dat zijn casemanager meermaals niet heeft gereageerd op zijn sprekersbriefjes in het kader van zijn verzoek tot deelname aan een PP en dat zijn casemanager voornoemd verzoek niet bij de Minister heeft willen indienen – zou het handelen van de casemanager een structurele en belangrijke tekortkoming in de verzorgende taken van de directeur zou kunnen zijn. Daarom heeft klager voldoende belang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beklag. 

Tussenconclusie
Gelet op wat de beroepscommissie hiervoor heeft overwogen over de omvang en de ontvankelijkheid van het beklag, zal zij de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en klager alsnog ontvankelijk verklaren in zijn beklag. De beroepscommissie zal om proceseconomische redenen als enige en hoogste instantie inhoudelijk op het beklag beslissen.

Inhoudelijke beoordeling
Uit de stukken volgt dat klager op 12 juli 2022 bij zijn casemanager heeft aangegeven een verzoek tot deelname aan een PP te willen indienen. Klagers PP-datum was vastgesteld op 3 oktober 2022. De casemanager heeft klager op 12 juli 2022 uitgelegd wat de procedures rondom een verzoek tot deelname aan een PP zijn. Klager is toen te kennen gegeven dat een en ander lastig zou worden vanwege de einddatum van zijn detentie. Daarnaast waren er nog geen adviezen voorhanden of opgevraagd, verbleef klager nog in het basisprogramma en was klager gedurende zijn detentie minder dan 40% gepromoveerd geweest. De casemanager heeft vervolgens zekerheidshalve wel een reclasseringsadvies opgevraagd, maar vanwege het korte strafrestant heeft de reclassering aangegeven dat het aanleveren van een tijdig advies niet zou lukken. 

De beroepscommissie begrijpt uit wat ter beklagzitting door de directeur is aangevoerd, dat de overige adviezen niet zijn opgevraagd omdat klager in juli 2022 niet voldeed aan het percentage dat een gedetineerde gepromoveerd moet zijn geweest voor deelname aan een PP. De casemanager heeft klager op 30 augustus 2022 gemeld dat het indienen van zijn verzoek tot deelname aan een PP niet ging lukken. 

In augustus 2022 is de casemanager drie weken met verlof geweest. In die periode zijn spoedeisende zaken overgenomen door andere casemanagers. 

Anders dan het wijzen van klager op de procedures en het opvragen van het reclasseringsadvies, is niet gebleken dat de casemanager in de periode vanaf klagers aanvraag handelingen heeft verricht om het verzoek tot deelname aan een PP in gang te zetten of te bespoedigen. De omstandigheden dat klager op het moment van de aanvraag minder dan 40% gepromoveerd was geweest, in het basisprogramma verbleef en zijn einddatum naderde, ontslaat de casemanager niet van de verplichting om voortvarend te handelen ten aanzien van klagers aanvraag (vergelijk RSJ 19 juni 2023, 23/31341/GA). Verlof of afwezigheid anderszins ontslaat de casemanager evenmin van voornoemde verplichting, in die zin dat mag worden verwacht dat bepaalde (spoedeisende) zaken worden overgedragen aan een andere casemanager. In de gegeven omstandigheden is het heel goed voorstelbaar dat met klager wordt gesproken over – kort gezegd – de kans van slagen van zijn verzoek, maar het is aan klager om te bepalen of hij zijn verzoek wil voorleggen aan de Minister om daarop te beslissen (vergelijk RSJ 19 oktober 2020, R-20/7704/GA). In dat geval stuurt de directeur het verzoek, vergezeld van een selectieadvies, door naar de Minister. Uit niets blijkt dat klager zijn verzoek tot deelname aan een PP heeft willen intrekken.

Nu de casemanager klagers aanvraag effectief gezien niet in behandeling heeft genomen, met als gevolg dat gedurende de afwezigheid van de casemanager in klagers sprekersbriefjes door de waarnemende casemanagers ook geen spoedeisend belang is gezien om deze in behandeling te nemen, dient het handelen van de casemanager te worden aangemerkt als een structurele en belangrijke tekortkoming in de verzorgende taken van de directeur. 

Eindconclusie
Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beklag gegrond verklaren. Nu niet evident was dat klager in aanmerking kwam voor deelname aan een PP en hij bovendien zelf rechtstreeks bij de Minister een verzoek om deelname aan een PP had kunnen indienen (vergelijk RSJ 31 januari 2023, 22/28714/GA), zal de beroepscommissie hem een tegemoetkoming toekennen van €40,-.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag en verklaart dit beklag gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €40,-.


Deze uitspraak is op 13 december 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. C. Fetter, voorzitter, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. F. Sieders, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven