Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/28943/GA en 22/30654/GA, 7 maart 2024, Beroep
Uitspraakdatum:07-03-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    22/28943/GA en 22/30654/GA

            
Betreft    [klager]
Datum    7 maart 2024


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op de beroepen van

[klager] (hierna: klager)

 

 

1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen:
a.    het niet uitreiken van een velletje postzegels dat hem per post is toegezonden (GO 2022/392, in beroep: 22/28943/GA);
b.    de omstandigheid dat het bezoek met zijn advocaat plaatsvond in een ruimte waarin zij van elkaar waren gescheiden door een plaat van plexiglas (GO 2022/393, in beroep: 22/30654/GA).

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Grave heeft op 28 juli 2022 de klachten ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klager heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager en de directeur van de PI Grave (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

 

2. De beoordeling
Beklag a.
Klager beklaagt zich over het feit dat hij de postzegels – die bij voor hem bestemde post zaten – niet krijgt uitgereikt. 

De beroepscommissie is van oordeel dat het bijvoegen van een ongebruikt velletje postzegels in de post naar een gedetineerde kan worden aangemerkt als invoer (vergelijk RSJ 7 juli 2023, 22/25195/GA). De beslissing van de directeur om de postzegels niet aan klager uit te reiken vloeit dus rechtstreeks voort uit de algemene regel dat invoer niet via de post mag worden aangeboden. Het was op grond van artikel 4.5.1.1. van de (destijds geldende) huisregels van de PI Grave immers niet toegestaan om goederen in te voeren via de post. Tegen een dergelijke algemene regel kan geen beklag worden ingesteld, tenzij die regel in strijd is met hogere wet- of regelgeving. Daarvan is niet gebleken. Reeds hierom zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in beklag a.

Beklag b. 
Uit de stukken volgt dat de directeur niet uitdrukkelijk heeft beslist dat het bezoek met klagers advocaat achter plexiglas moest plaatsvinden. Dit was een toevallige omstandigheid, omdat de andere bezoekruimtes op dat moment al bezet waren.

Een dergelijke omstandigheid kan alleen gelijk worden gesteld met een beslissing van de directeur, zoals bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), als sprake is van een beklag met voldoende belang voor de gedetineerde. Van een dergelijk belang is in beginsel slechts sprake wanneer de directeur volgens de gedetineerde jegens hem “structureel en in belangrijke mate” tekortschiet in zijn verzorgende taken (Kamerstukken II 1994/95, 24 263, nr. 3, p. 76).

De beroepscommissie is tegen deze achtergrond van oordeel dat klager onvoldoende belang heeft bij zijn beklag. Het ligt weliswaar voor de hand dat het voor klager en zijn advocaat gemakkelijker is om samen door het (omvangrijke) dossier te kunnen bladeren, maar een afscheiding van plexiglas brengt – nog daargelaten dat volgens de directeur wel boven- en onderlangs stukken aan elkaar konden worden doorgegeven – niet met zich dat de directeur structureel en in belangrijke mate tekort zou kunnen zijn geschoten in zijn taak om behoorlijk contact tussen klager en zijn advocaat te faciliteren.

Omdat klager onvoldoende belang heeft bij zijn beklag, zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in beklag b.

 

 

3. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraken van de beklagcommissie en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn klachten.


Deze uitspraak is op 7 maart 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. J.B. Oreel, voorzitter, mr. D. van der Sluis en mr. B. van der Werf, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven