Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/32916/SGA, 3 april 2023, schorsing
Uitspraakdatum:03-04-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    23/32916/SGA
    
            
Betreft    [verzoeker]
Datum    3 april 2023


Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van

[verzoeker] (hierna: verzoeker)

 

1. De procedure
De directeur van het Justitieel Complex Zaanstad (hierna: de directeur) heeft aan verzoeker een disciplinaire straf opgelegd van tien dagen opsluiting in een strafcel, vanwege bij verzoeker aangetroffen contrabande, ingaande op 28 maart 2023 om 13:15 uur en eindigend op 
7 april 2023 om 13:15 uur.

Verzoeker vraagt om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek en van het door verzoekers raadsvrouw, mr. J-A.J. Brahm, ingediende klaagschrift (beklagkenmerk ZZ-2023-172).

 

2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.

Verzoeker voert aan dat er op vrijdag 24 maart 2023 een inval in zijn cel is geweest en dat daarbij een telefoon is gevonden. Op dinsdag 28 maart 2023 is de directeur pas bij verzoeker gekomen om hem te sanctioneren. Dat is later dan 48 uur. 

Uit de schriftelijke reactie van de directeur, waaronder het schriftelijk verslag van
27 maart 2023, komt naar voren dat op 24 maart 2023 een spitactie in verzoekers cel is uitgevoerd en dat daarbij contrabande is aangetroffen, namelijk een smartphone (iPhone) en bijbehorende oplader en oortjes. Ook is bij het visiteren van verzoeker 1,68 gram hasj gevonden. Door een stroomstoring op dat moment kon daarvoor geen schriftelijk verslag opgemaakt worden. Er bestond geen duidelijkheid wanneer de storing verholpen zou zijn en om die reden is besloten het schriftelijk verslag op 27 maart 2023 op te maken. Verzoeker is op 24 maart 2023  op de hoogte gesteld van het feit dat een telefoon is aangetroffen en dat wegens een stroomstoring geen schriftelijk verslag kon worden opgemaakt. Naar aanleiding van het schriftelijk verslag dat op 27 maart 2023 is opgemaakt en aan verzoeker is medegedeeld, heeft de directeur hem op 28 maart 2023 gehoord. Tijdens het horen heeft verzoeker aangegeven dat de gevonden iPhone van hem is. Van vrijdag 24 maart 2023 tot dinsdag 28 maart 2023 heeft verzoeker niet ingesloten gezeten en heeft hij deel kunnen nemen aan het dagprogramma, aldus de directeur. 

De voorzitter overweegt als volgt.
Uit artikel 50, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) volgt dat indien een ambtenaar of medewerker constateert dat een gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming en hij voornemens is daarover aan de directeur verslag te doen, hij dit de gedetineerde meedeelt. De directeur beslist op grond van het tweede lid van artikel 50 van de Pbw zo spoedig mogelijk over het opleggen van een disciplinaire straf nadat hem dit verslag is gedaan. Het aanzeggen van het schriftelijk verslag heeft als functie de gedetineerde op de hoogte te stellen van het feit dat jegens hem verslag wordt gedaan aan de directeur, zodat hij zich kan voorbereiden op het gesprek met de directeur en op een eventuele beslissing tot strafoplegging. 

Uit vaste jurisprudentie van de beroepscommissie volgt dat de termijn waarbinnen het verslag moet worden aangezegd niet onredelijk lang mag zijn, waarbij aansluiting is gezocht bij de termijn die geldt voor de uitreiking van de mededeling als bedoeld in artikel 58, eerste lid, van de Pbw, namelijk 24 uur (zie bijvoorbeeld RSJ 29 december 2020, R-19/4727/GA). Deze termijn van 24 uur geldt ook voor de afhandeling van het schriftelijk verslag door de directeur, tenzij sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden dat deze een langere tijdsduur kunnen rechtvaardigen.

Uit de stukken maakt de voorzitter op dat op 24 maart 2023 in de avond contrabande in verzoekers cel is aangetroffen en dat hij diezelfde avond is geïnformeerd over de vondst daarvan en dat daarvoor een schriftelijk verslag zal worden opgemaakt. Het moment waarop verzoeker is geïnformeerd over de gevonden contrabande en het voornemen daarover aan de directeur verslag te doen moet worden gezien als het moment waarop hij dat verslag aangezegd heeft gekregen. De voorzitter overweegt, voorlopig oordelend, dat de aanzegging binnen 24 uur – en dus tijdig – na de vondst van de contrabande is gebeurd. Als gevolg van een stroomstoring is het schriftelijk verslag op 27 maart 2023 opgemaakt en de disciplinaire straf op 28 maart 2023 opgelegd. Verzoeker is hiervan op de hoogte gesteld en hij is tot de oplegging van de straf niet ingesloten geweest. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter betreft dit een bijzondere omstandigheid die de langere tijdsduur in de afhandeling van het schriftelijk verslag kan rechtvaardigen. Verzoeker heeft  daarvan geen nadeel ondervonden. 

Gelet op het bovenstaande en nu de bestreden beslissing – gelet op de in verzoekers cel aangetroffen contrabande – verder op voorhand niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt, zal de voorzitter het verzoek afwijzen.

 

3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.


Deze uitspraak is op 3 april 2023 gedaan door mr. M.J. Vos, voorzitter, bijgestaan door mr. L. van der Linden, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven