Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/27448/GA, 30 januari 2024, beroep
Uitspraakdatum:30-01-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          22/27448/GA

 

Betreft [klager]

Datum 30 januari 2024

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen het meermalen openen van zijn geprivilegieerde post.

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught heeft op 26 april 2022 het beklag ongegrond verklaard (VU 2021/1618). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. F.H.J. de Graaf, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van de PI Vught in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De beoordeling

Verzoek horen getuigen

De raadsvrouw heeft in beroep verzocht om nader onderzoek te doen door het horen van getuigen. De beroepscommissie merkt op dat de raadsvrouw geen namen of functies van die getuigen noemt en wijst het verzoek reeds daarom af. Voor het doen van nader (ambtshalve) onderzoek in de zin van het opvragen van nadere inlichtingen, ziet de beroepscommissie geen aanleiding.

 

Ontvankelijkheid van klager in het beklag

Klager stelt dat zijn geprivilegieerde post (meermalen) is geopend, waarbij zowel de buitenste envelop die gericht is aan de directeur, als de binnenste envelop die gericht is aan klager, volgens hem zijn geopend. De directeur stelt zich op het standpunt dat uitsluitend de buitenste envelop gericht aan de directeur is geopend en niet de binnenste envelop gericht aan klager, en dat daarom geen sprake is van het openen van klagers geprivilegieerde post. 

Gelet op het standpunt van de directeur staat vast dat door of namens hem niet uitdrukkelijk is beslist om klagers geprivilegieerde post te openen. Er is in die zin geen sprake van een beslissing van de directeur waartegen beklag kan worden ingesteld op grond van artikel 60 van de Penitentiaire beginselenwet.

In dat geval is voor de ontvankelijkheid van klager in het beklag de vraag of de directeur – volgens klager – structureel en in belangrijke mate jegens hem tekortschiet in zijn verzorgende taken. Klager stelt dat hij ‘enkele malen’ geprivilegieerde post, waaronder medische stukken, heeft ontvangen, die door de directeur is geopend. Gelet op klagers standpunt gaat het mogelijk om structureel en in belangrijke mate tekortschieten in de verzorgende taken. Om te kunnen beoordelen of sprake is van structureel tekortschieten is nodig dat de gedetineerde (minimaal) de periode aanduidt waarin de klacht zich heeft voorgedaan (zie RSJ 1 september 2023, 22/29126/GA). Klager heeft echter niet kenbaar gemaakt op welke momenten hij de volgens hem geopende post heeft ontvangen. Klagers klacht is in zoverre niet voldoende nauwkeurig. Het openen van geprivilegieerde post betreft echter een zodanige inbreuk op klagers recht op vertrouwelijke communicatie, dat daartegen ook bij een incident moet kunnen worden geklaagd (vergelijk RSJ 27 november 2023, 22/29339/GA). In dit geval ziet de beroepscommissie aanleiding om de klacht inhoudelijk te beoordelen en te bezien of de directeur daadwerkelijk is tekortgeschoten in zijn verzorgende taken. De beroepscommissie komt daarmee tot de conclusie dat klager terecht is ontvangen in zijn beklag.

 

Inhoudelijk

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het op de weg van de beklagrechter ligt om – indien deze het beklag op grond van de stelling van klager niet gegrond wil verklaren – voordat tot ongegrondverklaring van het beklag wordt overgegaan, nader onderzoek te doen om het standpunt van klager en/of het standpunt van de directeur te verifiëren. In concreto had de beklagrechter volgens de raadsvrouw navraag moeten doen naar bijvoorbeeld een mailwisseling of een gespreksverslag van een telefoongesprek, omdat klager een precieze beschrijving zou hebben gegeven van de stukken waar het om ging, namelijk: ‘enkele malen openen van geprivilegieerde post, waaronder medische stukken’, waarbij de enveloppen zouden zijn dichtgeplakt door het personeel. Ook had het volgens de raadsvrouw op de weg van de beklagrechter gelegen om bewaarders en medegedetineerden die op de hoogte zouden zijn van het openen van de post te horen dan wel om een nadere schriftelijke reactie te vragen. Nu dit niet is gedaan en de lezing van de PI Vught is aangenomen, is volgens de raadsvrouw sprake van onzorgvuldige besluitvorming, wordt tekortgedaan aan de waarheidsvinding en is sprake van strijd met de beginselen van een goede procesorde. De raadsvrouw meent in lijn met het voorgaande, dat indien in beroep eveneens tot een ongegrondverklaring wordt gekomen, dit niet zonder nader onderzoek kan. 

De beroepscommissie overweegt in dat verband dat de beklag- (en beroeps)commissie ervoor kan kiezen om nadere inlichtingen in te winnen (artikel 64, vierde lid van de Penitentiaire beginselenwet), maar daartoe niet is gehouden. Het is aan klager – in voorkomende gevallen met behulp van zijn advocaat – om zijn klacht en ingenomen standpunt(en) te onderbouwen. De beroepscommissie begrijpt dat het onderbouwen van een stelling in een geval als dit soms niet gemakkelijk is voor een gedetineerde. Zoals de raadsvrouw reeds zelf heeft benadrukt had klager, of zijn raadsvrouw, de bewuste medewerker(s) van de inrichting die klager kennelijk heeft aangesproken en de medegedetineerde(n) (die allen niet nader bij naam zijn genoemd in de stukken), evenwel kunnen vragen om een schriftelijke verklaring op te stellen. Dat heeft klager niet gedaan. Daarom staat de enkele stelling van klager dat de tweede envelop (in meerdere, niet nader van een afzender of datum voorziene gevallen) van zijn geprivilegieerde post zou zijn geopend, tegenover de stelling van de directeur dat daarvan geen sprake is geweest. Dat is voor de beroepscommissie onvoldoende om aannemelijk te achten dat klagers geprivilegieerde post is geopend.

Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de directeur in belangrijke mate is tekortgeschoten in zijn verzorgende taken. De beklagrechter heeft het beklag dan ook terecht ongegrond verklaard. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

 

3. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.

Deze uitspraak is op 30 januari 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. W.S. Korteling en mr. J.T.W. van Ravenstein, leden, bijgestaan door mr. M. Simpelaar, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven