Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/28125/GA en 22/28126/GA, 23 november 2023, beroep
Uitspraakdatum:23-11-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    22/28125/GA en 22/28126/GA

            
Betreft    [klager]
Datum    23 november 2023


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op de beroepen van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen:
a.    de beslissing van 12 april 2022 om hem te degraderen naar het basisprogramma (VU 2022/537, in beroep: 22/28125/GA);
b.    nalatig handelen van zijn casemanager met betrekking tot zijn aanvraag voor deelname aan een penitentiair programma (PP) (VU 2022/546, in beroep 22/28126/GA).
 
De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught heeft op 20 juni 2022 de klachten ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. H. Külcü, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Hij heeft dit gedaan door middel van twee beroepschriften, zodat ook twee beroepskenmerken zijn aangemaakt. Aangezien beide klachten in één beklaguitspraak zijn beoordeeld, zal de beroepscommissie beide klachten in één beroepsuitspraak beoordelen.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Vught (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Beklag a.
Klager is gedegradeerd, omdat hij niet zou meewerken aan zijn detentie- en re-integratieplan (D&R-plan). Dit is onvoldoende gebleken tijdens de beklagzitting. Ook zou klager niet meewerken aan de training Spreken over Slachtoffers, Schuld en Samenleving (SOS). Dit is een programma waarbij hij met behulp van vrijwilligers een cursus zou volgen. In het reclasseringsadvies wordt de training slechts als eventuele mogelijkheid genoemd. Dit reclasseringsadvies is ook pas van na klagers PP-datum. 

Klager vertoonde gewenst gedrag op alle fronten. Er is geen redelijke belangenafweging gemaakt. Er is sprake van een ontoelaatbare en disproportionele beperking van zijn vrijheden in detentie en een onmenselijke behandeling (een schending van de artikelen 3, 5 en 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 10 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten).

Beklag b.
Klager beschikte wel over een geschikt werkadres, maar dit werd niet goedgekeurd door de casemanager. De casemanager zou het werkadres niet geschikt vinden vanwege de afstand van zijn verblijfadres in [plaatsnaam] naar het werkadres in Roermond. Die afstand is veertig kilometer, dus niet te groot. Het criterium dat de casemanager hanteert is niet verankerd in de wet.

De stukken hadden medio maart 2022 al ingediend moeten worden bij de selectiefunctionaris. Zeker nu klager in maart 2021 eigenlijk al doorgesluisd had moeten worden naar een (Zeer) Beperkt Beveiligde Inrichting. Van enige compensatie naderhand is niet gebleken.

Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van de directeur
Beklag a.
Klager is in vrijheid gesteld. Daarom heeft hij geen belang meer bij het behandelen van dit beroep, tenzij er is verzocht om een tegemoetkoming (vergelijk RSJ 11 februari 2020, R 19/5117/GB). Dit is niet het geval. Klager zou niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in zijn beroep.

Aanvullend op hetgeen in de beklagprocedure naar voren is gekomen, voert de directeur het volgende aan. Zoals de voorzitter van de beroepscommissie heeft overwogen in de uitspraak op het schorsingsverzoek, is het aan klager om verantwoordelijkheid te nemen voor zijn re integratie. Dit heeft klager onvoldoende gedaan. Hij heeft gewenst gedrag laten zien op een aantal vlakken. Hij heeft echter onvoldoende meegewerkt aan het uitvoeren van zijn D&R-plan en het advies van de reclassering niet opgevolgd. Dit is bij uitstek het terrein waarop klager kan werken aan zijn re-integratie. Hij wilde niet meewerken aan het aanleren van gedragsalternatieven. Dit gaf geen blijk van de juiste houding richting de slachtoffers en droeg niet bij aan het voorkomen van recidive in de toekomst. Het is niet onredelijk dat de inrichting de medewerking aan een dergelijke training als eis stelt aan het verblijf in het plusprogramma.

Het opvragen van het reclasseringsadvies hield geen verband met de aanvraag van een PP. Klagers PP is afgewezen vanwege het ontbreken van een geschikt werkadres en later ook omdat hij gedegradeerd was. Bij het degraderen wordt gekeken naar klagers gedrag en daarbij wordt een reclasseringsadvies meegenomen. Bij het degraderen is het niet van belang of iemand (bijna) in aanmerking komt voor deelname aan een PP. 

Het gewenste en ongewenste gedrag is tegen elkaar afgewogen en er is voldoende een belangenafweging gemaakt. 

Beklag b.
Klager beschikte niet over een geschikt werkadres. De casemanager heeft hem in januari/februari 2022 aangemeld bij de senior casemanager van ExMade in Limburg, zodat werk gezocht kon worden. De exacte datum is niet meer bekend, maar de casemanager stelt dat dit is gebeurd voordat klager een aanvraag had gedaan. Er is geen geschikt werkadres gevonden. Dat klager werk zou hebben gevonden in Roermond is de casemanager niet bekend. De casemanager heeft via allerlei wegen haar uiterste best gedaan om een werkadres te vinden voor klager, maar door zijn leeftijd en delict is dit niet gelukt.

Daarnaast degradeerde klager op 12 april 2022 naar het basisprogramma. Daarmee voldeed hij op dit punt ook niet meer aan de voorwaarden voor deelname aan een PP. Desondanks is er op 2 juni 2022 een (negatief) selectieadvies verstuurd naar de selectiefunctionaris.

De casemanager heeft voldoende inspanningen verricht om werk te vinden voor klager en om zijn PP op te starten. Het is niet onredelijk of onbillijk dat er in de periode dat klager niet voldeed aan de vereisten geen selectieadvies is verstuurd.

 

3. De beoordeling
Beklag a.
De beroepscommissie overweegt dat in beklagzaken niet geldt dat een gedetineerde geen belang heeft bij de inhoudelijke beoordeling van een beroep, als hij inmiddels in vrijheid is gesteld. Klager kan dan ook worden ontvangen in zijn beroep.

Op grond van artikel 1d van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) besluit de directeur over promotie en degradatie van een gedetineerde. Op grond van artikel 1d, derde lid, van de Regeling kan de directeur besluiten tot degradatie indien de gedetineerde niet het in de categorie “re integratie/resocialisatie” en de categorie “verblijf en leefbaarheid” van bijlage 1 dan wel bijlage 2 bij deze Regeling beschreven gewenste gedrag heeft laten zien. Het uitgangspunt is dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid nemen voor hun detentie en re integratie. Om te kunnen promoveren naar en te kunnen verblijven in het plusprogramma dient een gedetineerde aan te tonen dat zijn motivatie en inzet om zijn re integratiedoelen te verwezenlijken bestendig zijn. Promoveren en degraderen zijn dus afhankelijk van de mate van verantwoordelijkheid die de gedetineerde toont voor zijn eigen re-integratie, wat onder meer uit zijn gedrag kan blijken. 

De directeur dient voorafgaande aan een beslissing over degradatie een belangenafweging te maken. Bij die belangenafweging dient de directeur het ongewenste gedrag van de gedetineerde af te zetten tegen het structurele gedrag, waaronder al het gewenste gedrag, van de gedetineerde. Die belangenafweging dient, vanwege de ingrijpende gevolgen van die beslissing voor de gedetineerde, maar ook vanwege de toetsbaarheid van die beslissing achteraf door de beklag- en beroepscommissie, inzichtelijk te zijn en schriftelijk te worden vastgelegd.

Als ongewenst gedrag is in de beslissing opgenomen: “U werkt niet mee aan het opstellen van het eigen D&R-plan, met inbegrip van een plan van aanpak op de basisvoorwaarden, zoals blijkt uit”. Nu de zin niet is afgemaakt en dus niet duidelijk is waaruit blijkt dat klager niet meewerkt aan het opstellen van zijn D&R-plan, had de directeur klager naar het oordeel van de beroepscommissie niet kunnen degraderen (mede) op grond hiervan. 

Daarnaast is als ongewenst gedrag opgenomen dat klager niet wil meewerken aan een SOS training. Klager wilde de training niet volgen met een vrijwilliger, maar alleen met een professional van de reclassering. Als gewenst gedrag is opgenomen dat klager meewerkt aan het dagprogramma, meewerkt aan arbeid, zich houdt aan (huis)regels, zich houdt aan afspraken, zich laat aanspreken op gedrag, geen alcohol of drugs gebruikt en meewerkt aan drugstesten.

Uit de jurisprudentie van de beroepscommissie (bijvoorbeeld RSJ 11 mei 2023, 21/24078/GA) volgt dat het enkele niet meewerken aan re-integratie in beginsel onvoldoende grond is voor degradatie dan wel voor niet promoveren. Dit is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.

Klager heeft in beroep aangevoerd dat de SOS-training slechts als mogelijkheid in het reclasseringsadvies is opgenomen. Ter beklagzitting heeft zijn raadsman gezegd dat in het reclasseringsadvies staat dat de SOS-training de komende periode kan worden ingezet. Uit de rapportage van het multidisciplinair overleg (MDO) volgt dat in het reclasseringsadvies de SOS training ten aanzien van klagers slachtoffers is opgenomen. Het reclasseringsadvies waarin de SOS-training is geadviseerd, is niet overgelegd. De beroepscommissie kan uit de stukken dus niet afleiden dat de SOS-training een harde eis is van de reclassering. Wel staat in klagers actieplan “ik wil werken aan herstel” met als actie SOS-training.

Gelet op klagers structurele gewenste gedrag, is de ene ongewenste gedraging van het niet meewerken aan de SOS-training naar het oordeel van de beroepscommissie onvoldoende om klager te degraderen. Zeker nu niet duidelijk is of deze training volgens de reclassering echt vereist is voor klagers herstel. Nu ook niet is gebleken van ander ongewenst gedrag, moet de beslissing van de directeur als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal beroep 22/28125/GA daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter in zoverre vernietigen en beklag a. alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal deze vaststellen op €45,-.

Beklag b.
Ontvankelijkheid
Handelen van de casemanager kan gelijk worden gesteld met een beslissing van de directeur, zoals bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet, als sprake is van een beklag met voldoende belang voor de gedetineerde. Daarvan is in beginsel slechts sprake wanneer de directeur volgens de gedetineerde jegens hem “structureel en in belangrijke mate tekortschiet in zijn verzorgende taken” (Kamerstukken II 1994/95, 24 263, nr. 3, p. 76).

Een gedetineerde heeft meestal voldoende belang bij een beklag tegen het handelen van de casemanager in het kader van verlof of detentiefasering. Het gaat dan namelijk meestal om het handelen in een langere periode (structureel) en het verlenen van vrijheden (belangrijk voor de gedetineerde). 

Klager meent dat zijn casemanager nalatig heeft gehandeld met betrekking tot zijn aanvraag voor deelname aan een PP. Hij heeft op      13 januari 2022 een PP-aanvraag gedaan bij zijn casemanager en op 20 april 2022 (de datum van het klaagschrift) was er nog geen advies uitgebracht. In de door klager gestelde omstandigheden, zou het handelen van de casemanager een structurele en belangrijke tekortkoming in de verzorgende taken van de directeur kunnen zijn. Daarom heeft klager voldoende belang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beklag en is hij terecht ontvangen in zijn beklag.

Inhoudelijke beoordeling
Klager heeft op 13 januari 2022 een PP-aanvraag gedaan bij zijn casemanager. Op 24 mei 2022 is klagers PP-aanvraag besproken in het MDO, waar negatief is geadviseerd. Op 2 juni 2022 is het selectieadvies opgestuurd naar de selectiefunctionaris. 

De directeur heeft aangevoerd dat klager niet voldeed aan de voorwaarden voor deelname aan een PP, omdat hij geen werkadres had en op 12 april 2022 was gedegradeerd. Wat betreft het werkadres heeft klager aangevoerd dat zijn casemanager een aangedragen werkadres heeft afgewezen, omdat de afstand te groot zou zijn. De directeur stelt dat de casemanager daarmee niet bekend is en dat de casemanager zich heeft ingespannen om een dagbesteding te vinden. 

Verder heeft de directeur aangevoerd dat de casemanager op meerdere momenten een reclasseringsadvies heeft opgevraagd. Bij klager was dit toevallig op het moment dat hij zijn PP aanvroeg, maar dit had geen verband met elkaar. Daaruit leidt de beroepscommissie af dat er niet gewacht hoefde te worden op het reclasseringsadvies van 31 maart 2021, voordat er een selectieadvies had kunnen worden opgesteld.

De beroepscommissie overweegt dat de selectiefunctionaris namens de Minister voor Rechtsbescherming beslist over deelname aan een PP. De directeur dient dus óók een selectieadvies op te stellen als hij van oordeel is dat klager niet voldoet aan de voorwaarden. Wanneer de mogelijke PP-datum (in klagers geval 15 maart 2022) nadert, dient de casemanager klager te informeren over zijn faseringsmogelijkheden en de keuze aan hem laten of hij een (onvolledig) PP-verzoek wenst in te dienen. Tegen die achtergrond is het zonder nadere onderbouwing onbegrijpelijk dat klager pas op 24 mei 2022 is besproken in het MDO, waarna het selectieadvies op 2 juni 2022 is opgestuurd.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, heeft de inrichting naar het oordeel van de beroepscommissie onvoldoende voortvarend gehandeld. Daarom zal de beroepscommissie beroep 22/28126/GA gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter in zoverre vernietigen en beklag b. alsnog gegrond verklaren. De beroepscommissie ziet aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen, vanwege de opgelopen vertraging. Omdat klager zelf rechtstreeks bij de Minister een verzoek om deelname aan een PP had kunnen indienen (vergelijk RSJ 24 januari 2020, R-19/4109/GA), zal de beroepscommissie niet aansluiten bij het standaardbedrag voor het ten onrechte niet mogen deelnemen aan een PP. Zij zal de hoogte van de tegemoetkoming bepalen op €40,-.

 

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart de beroepen gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart de klachten alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van (in totaal) €85,-.


Deze uitspraak is op 23 november 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. C. Fetter, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, leden, bijgestaan door mr. A. Laagland, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven