Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/28100/GA, 23 november 2023, beroep
Uitspraakdatum:23-11-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    22/28100/GA
    
            
Betreft    [klager]
Datum    23 november 2023


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen onvoldoende voortvarend handelen van zijn casemanagers ten aanzien van zijn detentiefasering.

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Arnhem heeft op 9 juni 2022 het beklag ongegrond verklaard (A-2021-195). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. A.D. Kloosterman, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Arnhem (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager is op 6 januari 2021 geplaatst in de PI Arnhem. Hij heeft meteen meerdere contactverzoeken ingediend om zijn faseringsmogelijkheden met zijn casemanager te kunnen bespreken. Zijn faseringsfatum was 6 mei 2021. De casemanager heeft kenbaar gemaakt dat klager niet voor plaatsing in een Zeer Beperkt Beveiligde Inrichting (ZBBI) in aanmerking zou komen, omdat zijn faseringsdatum lag na de beoogde datum van de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen (hierna: Wet S&B). Ook is medegedeeld dat hij geen aanspraak kon maken op plaatsing in een ZBBI vanwege plaatsingsproblematiek.

Klager heeft toen kenbaar gemaakt dat hij vond dat hij wel in aanmerking zou komen voor ZBBI-plaatsing, omdat hij een oude straf onderging. Daarbij is verwezen naar de wet- en regelgeving en memorie van toelichting bij de Wet S&B. Vanwege een wisseling van casemanagers is het verzoek herhaald. De nieuwe casemanager maakte kenbaar het standpunt van de inrichting te handhaven.

Vervolgens is het contact overgenomen door een derde casemanager die klager op 23 maart 2021 heeft verteld dat alsnog was gestart met het verzamelen van gegevens voor zijn faseringsaanvraag. De inrichting heeft erkend dat is verzuimd om een advies over deelname aan een penitentiair programma (PP) aan te vragen en dat slechts is verzocht om advies over plaatsing in een ZBBI.

Het selectieadvies is op 1 april 2021 verstuurd naar de selectiefunctionaris. Daarmee zou toepassing van de beslistermijn van zes weken tot een overschrijding van zijn faseringsdatum leiden. Door het laat opstellen van een detentie- en re-integratieplan en het laat versturen van het selectieadvies heeft klager nadeel ondervonden. Hij is in de portefeuille opgenomen waarbij de volgorde werd bepaald op basis van de ontvangstdatum, het tijdstip van de aanvraag en het onderscheid tussen de ZBBI en de Beperkt Beveiligde Inrichting. Door het handelen van de inrichting heeft klager een ongunstigere positie in de portefeuille gekregen. Hij had wellicht eerder dan 13 juli 2021 geselecteerd kunnen worden bij een adequate afhandeling van zijn verzoek.

Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van de directeur
De directeur verwijst naar het verweerschrift in beklag, de reactie op het rogatoire verhoor en de uitspraak van de beklagrechter.

 

3. De beoordeling
Ontvankelijkheid van klager in zijn beklag
Handelen van de casemanager kan gelijk worden gesteld met een beslissing van de directeur, zoals bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), als sprake is van een beklag met voldoende belang voor de gedetineerde. Daarvan is in beginsel slechts sprake wanneer de directeur volgens de gedetineerde jegens hem “structureel en in belangrijke mate tekortschiet in zijn verzorgende taken” (Kamerstukken II 1994/95, 24 263, nr. 3, p. 76).

Een gedetineerde heeft meestal voldoende belang bij een beklag tegen het handelen van de casemanager in het kader van verlof of detentiefasering. Het gaat dan namelijk meestal om het handelen in een langere periode (structureel) en het verlenen van vrijheden (belangrijk voor de gedetineerde). 

Klager meent dat hij vertraging heeft opgelopen in zijn detentiefasering door het handelen van zijn casemanagers. Hij heeft op                25 januari 2021 zijn faseringsaanvraag kenbaar gemaakt en pas op 23 maart 2021 is gestart met het opstellen van een selectieadvies. In de door klager gestelde omstandigheden, zou het handelen van de casemanagers een structurele en belangrijke tekortkoming in de verzorgende taken van de directeur kunnen zijn. Daarom heeft klager voldoende belang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beklag en is hij terecht ontvangen in zijn beklag.

Inhoudelijke beoordeling
Klager heeft in beklag aangevoerd dat hij, na het indienen van meerdere verzoekbriefjes, op 25 januari 2021 bij zijn casemanager te kennen heeft gegeven geplaatst te willen worden in een ZBBI. Op 1 april 2021 is het selectieadvies opgestuurd naar de selectiefunctionaris. De mogelijke ZBBI-datum was 6 mei 2021.

De directeur heeft aangevoerd dat klager niet (meer) in aanmerking zou komen voor plaatsing in een ZBBI, omdat de Wet S&B op            1 mei 2021 in werking zou treden. Volgens de directeur is vanuit de Divisie Individuele Zaken aan het gevangeniswezen geadviseerd om geen faseringsaanvragen in te dienen. Dit advies hebben de casemanagers binnen de PI Arnhem ter harte genomen. Omdat klager standvastig bleef, is er op 23 februari 2021 een D&R-plan aangevraagd bij de reclassering (de beroepscommissie begrijpt een reclasseringsadvies). Op 22 maart 2021 is er gevraagd om ook een deeladvies voor deelname aan een PP op te nemen in het advies.

De beroepscommissie begrijpt dat er sprake was van onduidelijkheid in deze periode. Het is echter de selectiefunctionaris die namens de Minister voor Rechtsbescherming beslist over fasering. Indien klager wenst te faseren, dient de directeur dan ook een selectieadvies op te stellen. De beroepscommissie overweegt ten overvloede dat de wetgever bij wijze van overgangsrecht ten aanzien van de ZBBI heeft geregeld dat gedetineerden die in een ZBBI (of op de wachtlijst daarvoor) verbleven van rechtswege in een BBA werden geplaatst (vergelijk RSJ 28 juni 2021, 21/21661/GB).

Het opsturen van een selectieadvies ruim twee maanden nadat klager bij de casemanager zijn faseringswensen kenbaar heeft gemaakt, is niet zonder meer onvoldoende voortvarend. Op grond van de stukken is echter gebleken dat de casemanagers in eerste instantie geen selectieadvies zouden opmaken en opsturen. Pas op 23 februari 2021 en 22 maart 2021 zijn adviezen bij de reclassering opgevraagd.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, heeft de inrichting naar het oordeel van de beroepscommissie onvoldoende voortvarend gehandeld. Daarom zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. De beroepscommissie ziet aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen, vanwege de opgelopen vertraging. Klager is op 13 juli 2021 geselecteerd voor een BBA. Nu het niet duidelijk is hoeveel vertraging klager precies heeft opgelopen door het handelen van de casemanagers, zal zij de tegemoetkoming vaststellen op €100,- (het bedrag voor één maand ten onrechte niet verblijven in een ZBBI/BBA).

 

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €100,-.


Deze uitspraak is op 23 november 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. C. Fetter, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, leden, bijgestaan door mr. A. Laagland, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven