Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/29360/GA, 17 augustus 2023, beroep
Uitspraakdatum:17-08-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          22/29360/GA

    

          

Betreft [Klager]

Datum 17 augustus 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de beslissing om hem op de Afdeling Intensief Toezicht (AIT) te plaatsen per 20 december 2021.

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Krimpen aan den IJssel heeft op 5 september 2022 het beklag ongegrond verklaard (IJ-2021-1797). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. S.G.H. van de Kamp, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van de PI Krimpen aan den IJssel (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager kan zich niet verenigen met de redenen die tot zijn plaatsing op de AIT hebben geleid, namelijk het in 2021 driemaal zijn gesanctioneerd voor het bezit van softdrugs en het tweemaal zijn gesanctioneerd voor het bezit van een mobiele telefoon. Uit de bewoordingen van de directeur lijkt te kunnen worden opgemaakt dat het aantreffen van de mobiele telefoon in klagers cel op 4 december 2021 een belangrijke beweegreden is geweest om over te gaan tot de plaatsing op de AIT. De mobiele telefoon was evenwel niet van klager, maar van zijn celgenoot. Klagers celgenoot zou hierover zelfs een verklaring hebben afgelegd.

Uit de uitspraak van de beklagrechter valt geenszins op te maken dat rekening is gehouden met de mogelijkheid dat het door klager geschetste scenario waar zou kunnen zijn. Daarbij blijkt evenmin uit de beschikbare documenten dat er (door de directeur) onderzoek is gedaan om erachter te komen of dit scenario waar zou kunnen zijn. Ten behoeve van de rechtmatigheid van onderhavige plaatsing zouden een nadere motivering en onderzoek wel op zijn plaats zijn. Klager is inmiddels weer geplaatst op een reguliere afdeling.

Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

 

Standpunt van de directeur

De directeur persisteert bij zijn eerder ingenomen standpunt.

 

 

3. De beoordeling

Waarvoor en voor wie is de AIT bedoeld?

De (plaatsing op de) AIT is niet wettelijk geregeld. De AIT is, volgens de website van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), een afdeling die kleinschaliger is dan andere afdelingen en bedoeld voor risicovolle gedetineerden met complex en gevaarlijk gedrag die intensief toezicht nodig hebben. Het doel van dit intensieve toezicht is om te voorkomen dat gedetineerden doorgaan met criminele activiteiten tijdens hun detentie, waarbij de nadruk ligt op het bewaren van de orde en veiligheid.

Uit de informatie van de DJI blijkt, zoals de beroepscommissie ook eerder heeft overwogen (RSJ 17 april 2023, 22/30865/GA, en RSJ 17 april 2023, 22/30903/GA), dat gedetineerden tevens om andere redenen dan het voorkomen van voortgezet crimineel handelen vanuit detentie op de AIT kunnen worden geplaatst. Hierbij valt onder meer te denken aan een afschaling vanuit een zwaarder regime (de afdeling voor beheersproblematische gedetineerden, Terroristen Afdeling of Extra Beveiligde Inrichting), het minimaliseren van risico’s die verband houden met de strafrechtelijke achtergrond van een gedetineerde of de plaatsing van een gedetineerde op de lijst van gedetineerden met een vlucht-/maatschappelijk risico (GVM-lijst) en het (beter) kunnen handhaven van opgelegde toezichtsmaatregelen. De directeur beslist of een gedetineerde op de AIT wordt geplaatst.

 

Wat is er gebeurd?

De directeur heeft klager op de AIT geplaatst, omdat hij zich de mogelijkheid zou hebben verschaft om ongecontroleerd criminele activiteiten voort te zetten en omdat hij de mogelijkheid zou hebben gecreëerd om de belangen van anderen in het algemeen en slachtoffers in het bijzonder ernstig te schaden. Hieraan zijn diverse gebeurtenissen ten grondslag gelegd.

Op 28 juni 2021 is een schriftelijk verslag opgesteld waarin is vermeld dat een personeelslid een gesprek heeft waargenomen tussen klager en een aantal medegedetineerden over het gebruik van WhatsApp en over dat zij via Facebook contact hadden met verschillende personen. Op 2 juli 2021 is aan klager een disciplinaire straf opgelegd wegens het in bezit hebben van een zakje wiet en een bolletje hasj – tezamen één gram – en een mobiele telefoon. Klager heeft toegegeven dat deze contrabande aan hem toebehoorden. Op 5 november 2021 is aan klager een disciplinaire straf opgelegd wegens het in bezit hebben van hasj. Klager heeft toegegeven dat deze contrabande aan hem toebehoorde. De beroepscommissie merkt op dat haar niet bekend is om hoeveel gram hasj het hier ging. Op 5 december 2021 is aan klager een disciplinaire straf opgelegd wegens – onder meer – het in bezit hebben van vijf gram softdrugs en een mobiele telefoon. De mobiele telefoon, waarvan klager het bezit ontkent, is – volgens de directeur – per abuis niet in de schriftelijke mededeling inzake de disciplinaire straf vermeld.

 

Kon klager op de AIT worden geplaatst?

De beroepscommissie overweegt dat het bezit van mobiele telefoons en softdrugs op zichzelf de mogelijkheid kunnen bieden tot voortgezet crimineel handelen in detentie, maar dat dit niet altijd het geval hoeft te zijn. In onderhavig geval is onvoldoende aannemelijk geworden dat daadwerkelijk sprake is geweest van voortgezet crimineel handelen van klager in detentie. Zo is bijvoorbeeld niet bekend of onderzoek is verricht aan en/of naar de aangetroffen mobiele telefoons, terwijl klager het bezit van één mobiele telefoon ontkent, en naar aanleiding van het door een personeelslid waargenomen gesprek over WhatsApp en Facebook. Met betrekking tot de aangetroffen softdrugs neemt de beroepscommissie in aanmerking dat – voor zover bekend en afzonderlijk gezien – dit geen handelshoeveelheden betroffen (waarvan wordt gesproken bij een bezit van meer dan vijf gram). Kortom, onvoldoende aannemelijk is geworden dat klager met voornoemde gedragingen criminele activiteiten heeft ontplooid. Er wordt door de directeur in dat kader ook slechts gesproken over een ‘mogelijkheid’ daartoe.

Dat klager met voornoemde gedragingen zich tevens de mogelijkheid heeft verschaft om – kort gezegd – belangen van anderen te schaden, is niet toegelicht. Ook hier geldt dat slechts wordt gesproken over een ‘mogelijkheid’ daartoe en dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat daarvan daadwerkelijk sprake is geweest.

Hoewel klagers gedragingen in dezen op zichzelf als ongewenst dan wel ontoelaatbaar zijn aan te merken, is de daarmee (enkele) verschafte mogelijkheid tot voortgezet crimineel handelen in detentie dan wel tot het schaden van belangen onvoldoende om te kunnen spreken van een risicovolle situatie die intensief toezicht op de AIT noodzakelijk maakt. Het is goed denkbaar dat dat anders komt te liggen als de strafrechtelijke achtergrond van een gedetineerde, de plaatsing van een gedetineerde op de GVM-lijst en/of de opgelegde toezichtsmaatregelen aan een gedetineerde een relevante rol spelen. Daar is in dit geval echter niets over aangevoerd.

Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat de directeur onvoldoende heeft gemotiveerd dat klagers plaatsing op de AIT noodzakelijk was. De beslissing van de directeur dient bij deze stand van zaken als onredelijk en onbillijk te worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren.

Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. Bij de bepaling hiervan zal de beroepscommissie aansluiting zoeken bij het standaardbedrag dat zij hanteert voor het verblijf in verkeerde inrichting met een verkeerd regime, te weten €75,- per maand.

Uit de stukken blijkt dat klager op 20 december 2021, na afloop van de aan hem opgelegde disciplinaire straf van 5 december 2021, op de AIT is geplaatst. Uit navraag bij de bevolkingsadministratie van de PI Krimpen aan den IJssel blijkt dat klager tot 28 maart 2022 op de AIT heeft verbleven. Klager heeft dus (afgerond) drie maanden ten onrechte op de AIT verbleven. De beroepscommissie zal de tegemoetkoming daarom vaststellen op €225,-.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €225,-.

 

 

Deze uitspraak is op 17 augustus 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. A. van Holten, voorzitter, mr. A.B. Baumgarten en F. van Dekken, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

 

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven