Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/31706/GV, 24 juli 2023, beroep
Uitspraakdatum:24-07-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    23/31706/GV
    
            
Betreft    [klager]
Datum    24 juli 2023


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

1. De procedure
De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 17 januari 2023 klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof afgewezen.

Klagers raadsvrouw, mr. M.W. Bouwman, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klagers verlofaanvraag heeft betrekking op een duidelijk en zwaarwegend re-integratiedoel. Hij zou zijn kinderen een dag op het adres van zijn moeder willen zien. Uit informatie van verweerder blijkt ook dat er bestendig contact is tussen klager en zijn kinderen. De reclassering kan geen inschatting van de risico’s maken, onder meer omdat zij de uitkomst van het hoger beroep in zijn strafzaak wil afwachten. Op grond van het bepaalde in artikel 1a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) geldt echter dat voor het bepalen van het moment waarop vrijheden op basis van de Regeling kunnen worden toegekend, uitgegaan wordt van de veroordeling waartegen het rechtsmiddel is aangewend. Het willen afwachten van een uitkomst in hoger beroep kan dan ook geen draagkrachtige reden zijn om het verzochte verlof af te wijzen. 

Klager heeft honderd procent gewenst gedrag vertoond. Gelet op artikel 15, tweede lid, aanhef en onder a, van de Regeling, is hieraan onvoldoende gewicht toegekend. Er is geen sprake van onaanvaardbare risico’s bij het verlenen van verlof, gelet op de plaats waar het verlof zal worden doorgebracht en gelet op klagers gedrag. Over een begeleid verlof is daarnaast door verweerder niet gesproken. 

Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van verweerder
Ondanks het goede gedrag van klager, doen zich omstandigheden voor die een afwijzing van het verzoek rechtvaardigen. Hij is in eerste aanleg veroordeeld voor een ernstig geweldsmisdrijf. Hij heeft het delict gepleegd tijdens een lopende proeftijd. Daarnaast heeft hij een uitgebreid justitieel verleden. Ook neemt klager een (deels) ontkennende houding aan, waardoor de risico’s niet in te schatten zijn. 

Het is aannemelijk dat er bij klager sprake is van een recidiverisico en dat daarom geen sprake is van een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico. Daarbij worden de aard en ernst van het delict waarvoor klager is veroordeeld, en de omstandigheid dat klager is gerecidiveerd tijdens een proeftijd in aanmerking genomen. Ook de overwegingen van de reclassering en de vrijhedencommissie worden meegewogen. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft negatief geadviseerd. 

Op grond van artikel 3, zevende lid, van de Regeling worden een delictanalyse en een risicotaxatie verplicht betrokken bij de beslissing op een verlofaanvraag voor alle gedetineerden die zijn veroordeeld voor een ernstig gewelds- of zedenmisdrijf. Verweerder heeft op 6 september 2022 ingestemd met een wijziging van voornoemd artikel. Om die reden zal vanaf deze datum het enkele ontbreken van de delictanalyse en de risicotaxatie niet meer in alle gevallen leiden tot afwijzing van het gevraagde verlof. Dit neemt niet weg dat een gedegen risicoafweging voor deze doelgroep prominent in het denken en doen aanwezig moet blijven. Als uit de risicoscreener volgt dat sprake is van ernstige zorgen, dan is afname van een verdiepende risicotaxatie absoluut noodzakelijk.

Er is bij klager geen delictanalyse en/of een risicotaxatie afgenomen. Dit wordt wel noodzakelijk geacht voordat het verlenen van vrijheden kan worden overwogen. Het wordt dan ook onverantwoord geacht om klager vrijheden te verlenen. Het is noodzakelijk dat eerst grondig onderzoek wordt gedaan naar de mogelijke risico’s die verbonden zijn aan het verlenen van vrijheden en in hoeverre de mogelijke risico’s beperkt kunnen worden door het inzetten van interventies. 

3. De beoordeling
Klager is sinds 20 september 2019 gedetineerd. Hij is voorlopig gehecht vanwege een niet-onherroepelijk opgelegde gevangenisstraf van vijf jaar en drie maanden met aftrek, wegens een woningoverval met geweld en het handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. De fictieve einddatum van klagers detentie is, gelet op de informatie uit het vrijhedenadvies en klagers registratiekaart, momenteel bepaald op 19 mei 2024.

De wet- en regelgeving
In artikel 15 van de Regeling staat dat re-integratieverlof alleen wordt verleend voor een re integratiedoel dat is vastgelegd in het detentie- & re-integratieplan. Bij de beslissing tot het verlenen van re-integratieverlof, worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:
-    de mate waarin en de manier waarop de gedetineerde, door zijn gedrag gedurende de gehele detentie, een bijzondere geschiktheid heeft laten zien voor een terugkeer in de samenleving;
-    de mogelijkheid om de risico’s die aan het verlof zijn verbonden te beperken en te beheersen;
-    de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen, in ieder geval met betrekking tot het eerste verzoek om onbegeleid re-integratieverlof (als de gedetineerde is veroordeeld voor een misdrijf als bedoeld in artikel 51e, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering);
-    de inspanningen die de gedetineerde heeft geleverd om de schade te vergoeden die het strafbare feit heeft veroorzaakt.

De overwegingen van de beroepscommissie
Bij het nemen van beslissingen over het verlenen van vrijheden aan klager dient verweerder de ten aanzien van klager relevante risico’s te betrekken. De beroepscommissie maakt uit het reclasseringsadvies van 2 september 2022 op dat de risico’s niet konden worden ingeschat. De reclassering achtte verdiepingsdiagnostiek van belang, gelet op de ernst van het strafbare feit, waarvoor klager nog niet onherroepelijk is veroordeeld, en op de omstandigheid dat dit feit zou zijn begaan ten tijde van klagers voorwaardelijke invrijheidstelling. Klager heeft eerder medewerking aan onderzoek van het Pieter Baan Centrum geweigerd.

Uit de verdiepingsdiagnostiek, welk rapport dateert van 4 november 2022, kwam vervolgens naar voren dat sprake was van een laag-gemiddeld tot gemiddeld niveau van intellectueel functioneren. Er was sprake van grote verschillen tussen de verkregen indrukken van de rapporteurs en de zelfrapportages van ervaren klachten, zoals ingevuld door klager. Nadere forensisch-psychologische diagnostiek werd om die reden aanbevolen. Klager wenste hier enkel zijn medewerking aan te verlenen als de vervolgdiagnostiek tijdens zijn deelname aan een penitentiair programma zou plaatsvinden. 

Het is de beroepscommissie op grond van de stukken niet gebleken dat de nadere forensisch-psychologische diagnostiek, ten tijde van de bestreden beslissing, al was afgenomen. Over een inschatting van eventuele risico’s was dan ook nog niets bekend. De beroepscommissie maakt uit het reclasseringsadvies wel op dat klager op verschillende (voor zijn re-integratie relevante) leefgebieden problemen heeft. Verder volgen uit de risicoscreener geweld ernstig zorgen over geweld bij het verlenen van verlof. Zowel het OM als de vrijhedencommissie hebben negatief geadviseerd ten aanzien van het verlenen van verlof. 

Ondanks dat uit de stukken volgt dat klager gewenst gedrag vertoont in de inrichting, is de beroepscommissie van oordeel dat voornoemde omstandigheden, in samenhang bezien, een forse contra-indicatie vormen voor verlofverlening. Deze rechtvaardigen de afwijzing van klagers verlofaanvraag. Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.  

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.


Deze uitspraak is op 24 juli 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. D. van der Sluis, voorzitter, mr. A.B. Baumgarten en mr. A. Pahladsingh, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven