Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/32453/GA, 9 augustus 2023, beroep
Uitspraakdatum:09-08-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    23/32453/GA
    
            
Betreft    [klager]
Datum    9 augustus 2023


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen de maatregelen die hem op 21 december 2022 zijn opgelegd vanwege zijn status als gedetineerde met een vlucht-/maatschappelijk risico (GVM-maatregelen).

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Alphen te Alphen aan den Rijn heeft op 13 februari 2023 het beklag ongegrond verklaard (AR-2022-1161). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. T.S. van der Horst, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager en zijn raadsman gehoord op de digitale zitting van 29 juni 2023. De directeur van de PI Alphen (hierna: de directeur) heeft schriftelijk laten weten niet op de zitting te verschijnen.

Van het horen van klager en zijn raadsman is op 4 juli 2023 een verslag van horen vastgesteld, waarbij de directeur gelegenheid is geboden om hierop binnen een bepaalde termijn te reageren. Van de directeur is geen reactie ontvangen.

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Uit niets blijkt dat de beklagcommissie heeft getoetst of indicatie A ((risico op) ontvluchting en/of bevrijding van buitenaf) en indicatie C ((risico op) liquidatie of bedreiging in detentie van of door de gedetineerde) in redelijkheid op klager van toepassing zijn. Aangezien voldoende rechtswaarborgen ten aanzien van de plaatsing op de GVM-lijst ontbreken, is het cruciaal dat beklag- en beroepsrechters de totstandkoming van de indicaties kritisch en niet terughoudend toetsen, daarbij beoordelend of het opleggen van een zwaar beveiligingsregime noodzakelijk en doelmatig is. Klager vindt hiervoor mede steun in het recente advies van de Afdeling advisering van de RSJ (‘Toenemende beveiliging in breder perspectief') en het rapport van het WODC (‘Vergelijkend onderzoek Italiaans 41-bis detentieregime’). 

In klagers geval is niet gebleken van een noodzaak voor het opleggen van toezichtsmaatregelen, althans deze noodzaak is onvoldoende onderbouwd en toegelicht. De directeur mag niet volstaan met de indicaties die de selectiefunctionaris, naar aanleiding van het Operationeel Overleg, heeft gesteld. Bij deze indicaties ontbreekt actuele, betrouwbare en concrete informatie. De herkomst en betrouwbaarheid van de informatie van het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP) ten aanzien van het gestelde vluchtgevaar is niet bekend. Er bestaat evenmin concrete informatie over een (liquidatie)dreiging richting of door klager. In de stukken wordt dit juist betwist en wordt aangegeven dat klager tot op heden niet betrokken is geweest bij, kort gezegd, ordeverstoringen in de inrichting. Indicatie C is dan ook slechts gebaseerd op een onderbuikgevoel van algemene aard en de aanname dat klager mogelijk de positie heeft om gevaar te lopen of gevaar zettend gedrag te vertonen. In de Circulaire van 16 juli 2018 (kenmerk: 2954673) is liquidatiedreiging gedefinieerd als een reëel gevaar zowel van binnenuit als van buitenaf op de persoon of liquidatiedreiging vanuit de persoon naar anderen. Van een reëel gevaar is in klagers geval geen sprake. Niet is gebleken dat deze begripsbepaling zijn geldigheid heeft verloren met de inwerkingtreding van de op dit moment geldende Circulaire van 8 juli 2021. De beklagcommissie van de PI Arnhem heeft dit overwogen in de overgelegde uitspraak van 6 februari 2023 (A-2022-74). 

Op klagers gedrag is niets aan te merken. Het is voor hem niet duidelijk hoe hij zijn gedrag moet veranderen om de lichtere GVM-status ‘verhoogd’ te krijgen, waardoor beter maatwerk kan worden geleverd. Dit maatwerk is nu slechts geleverd dankzij en door tussenkomst van zijn raadsman. De GVM-maatregelen gelden al vanaf het begin van klagers detentie en worden telkens om dezelfde redenen verlengd. Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie moet er strenger worden getoetst, naarmate de maatregelen langer duren. In 2019 was er informatie voorhanden, maar dit is een goed moment om te zeggen dat dit nu niet meer zo is. 

Indien het voorgaande niet tot gegrondverklaring van het beroep leidt, slaagt het beroep op formele gronden. Uit niets blijkt over welke belangen tijdens het zogenoemde hoorgesprek is gesproken, welke belangen de directeur heeft meegenomen in de afweging omtrent de noodzaak van de opgelegde toezichtsmaatregelen en op welke wijze de directeur de verschillende belangen heeft gewogen. De directeur heeft slechts volstaan met het benoemen van de datum waarop hij klager heeft gesproken en met een standaardpassage over de gemaakte belangenafweging. De (kennelijk) gemaakte belangenafweging is dus niet voldoende toetsbaar en kenbaar, waardoor de beslissing onvoldoende is gemotiveerd. Klager verzoekt hem een tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van de directeur
De directeur heeft in beroep geen standpunt ingenomen.

3. De beoordeling
De beroepscommissie heeft eerder geoordeeld over het horen van klager in het kader van aan hem opgelegde GVM-maatregelen, het meest recent in RSJ 3 mei 2023, 22/29809/GA en RSJ 23 januari 2023, 22/27284/GA. De beroepscommissie is ook in het kader van het onderhavige beroep van oordeel dat de vermelding in de bestreden beslissing dat klager voorafgaand aan de beslissing door de directeur op 16 december 2022 is gehoord, voldoende is. Uit de overige stukken volgt voldoende dat en in hoeverre klagers belangen zijn meegewogen in de genomen beslissing en waarom de betreffende toezichtsmaatregelen zijn opgelegd. De door de directeur gemaakte belangenafweging heeft hierom in dezen te gelden als voldoende kenbaar gemotiveerd.

De beroepscommissie is voorts van oordeel dat in de bestreden beslissing feiten en omstandigheden worden genoemd die de noodzaak voor het opleggen van toezichtsmaatregelen rechtvaardigen. De maatregelen zijn opgelegd op grond van Indicatie A ((risico op) ontvluchting en/of bevrijding van buitenaf) en Indicatie C ((risico op) liquidatie of bedreiging in detentie van of door de gedetineerde). Dit hangt samen, zo laat het GRIP-rapport van 14 december 2022 zien, met de zeer ernstige (strafbare) feiten waarvan klager wordt verdacht en zijn (vermeende) positie binnen het criminele samenwerkingsverband waartoe hij behoort. Het Openbaar Ministerie heeft ten aanzien van klager een levenslange gevangenisstraf geëist en noemt verder, kort samengevat, dat het onderzoek ter terechtzitting nog volop bezig is, net als het onderzoek in de strafzaak van een medeverdachte. 

Tegen deze achtergrond acht de beroepscommissie het aangewezen (risico’s op) vluchtgevaar en liquidatiegevaar – die in het algemeen zeer ernstig zijn – in dit geval voldoende actueel, betrouwbaar en concreet. Klagers (vermeende) positie binnen het betreffende criminele samenwerkingsverband in combinatie met het feit dat zijn strafzaak op dit moment nog loopt (welke strafzaak gepaard gaat met de nodige maatschappelijke beroering en media-aandacht), maakt dat de directeur heeft kunnen en mogen concluderen dat het opleggen van toezichtsmaatregelen nog steeds noodzakelijk is. 

De beroepscommissie merkt bij het voorgaande nog op dat het antwoord op de vraag of sprake is van een (risico op) vluchtgevaar niet valt of staat met de vastomlijnde definitie, zoals werd gehanteerd in de – inmiddels niet meer geldende – GVM-circulaire uit 2018. Klager kan dan ook niet worden gevolgd in zijn stelling dat de definitiebepaling van ‘liquidatiegevaar’/ ’liquidatiedreiging’ uit de ‘oude Circulaire’ nog steeds moet worden gebruikt, enkel omdat hierover in de ‘huidige Circulaire’ niets is bepaald.

De beroepscommissie is, alles overwegende, van oordeel dat de directeur een zelfstandige, kenbare en inzichtelijke belangenafweging heeft gemaakt en dat de noodzaak voor het opleggen van toezichtsmaatregelen voldoende aannemelijk is geworden. De beslissing van de directeur kan daarom, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen met aanvulling van de gronden.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.


Deze uitspraak is op 9 augustus 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. D. van der Sluis, voorzitter, mr. A. Pahladsingh en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven