Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/28833/GM, 18 juli 2023, beroep
Uitspraakdatum:18-07-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    22/28833/GM
    
            
Betreft    [klager]
Datum    18 juli 2023


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

1. De procedure
Klager heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts van de Penitentiaire Inrichting (PI) Sittard (hierna: de inrichtingsarts). Klager beklaagt zich erover (a) dat hij niet is doorverwezen naar de orthopeed voor een operatie aan zijn schouder en (b) dat hij niet eerder is doorverwezen naar de fysiotherapeut.

De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw, mr. A.M. van Wingerden, […], inrichtingsarts, en […], hoofd zorg, gehoord op de digitale zitting van 2 juni 2023.
Drs. A.A.J. Jeurissen, tandarts en lid van de RSJ, was als toehoorder aanwezig.

Eén van de leden van de beroepscommissie, drs. P.J.M. van Puffelen, kon niet ter zitting aanwezig zijn, maar beslist wel mee op het beroep aan de hand van het dossier en wat ter zitting is besproken, zoals de voorzitter ter zitting heeft uitgelegd. Partijen hebben aangegeven hiertegen geen bezwaar te hebben.

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager heeft geruime tijd schouderklachten. Bij binnenkomst in de PI Sittard (de beroepscommissie begrijpt: op 6 november 2021) heeft hij zijn klachten kenbaar gemaakt aan de medische dienst. De medische dienst heeft in eerste instantie besloten om klager niet te behandelen, onder andere omdat hij zichzelf een aantal jaren ervoor aan de zorg had onttrokken. Dat neemt niet weg dat zijn klachten serieus te nemen zijn. In december 2021 had klager klachten aan zijn linkerschouder. De klachten zijn doorgeschoten naar zijn rechterschouder en in maart 2022 heeft klager zijn schouderklachten wederom kenbaar gemaakt aan de medische dienst en aangegeven dat hij graag doorverwezen wil worden naar een specialist. De medische dienst heeft contact opgenomen met een medisch specialist maar heeft klager niet doorverwezen. Klager vindt dat er geen sprake is van uitstelbare zorg en is van mening dat een operatie tijdens zijn detentie moet plaatsvinden. Klager wijst in dat kader op het equivalentiebeginsel. Als hij op tijd was geopereerd, had hij aan het werk kunnen gaan en had dit zijn resocialisatie bevorderd. Klager is nog steeds niet geopereerd. 
Omdat de klachten aanhielden, heeft  klager in juli 2022 wederom de medische dienst ingelicht over zijn klachten. Klager is negen maanden na zijn eerste melding pas doorverwezen naar de fysiotherapeut, bij wie in augustus 2022 de intake was. Klager had al meerdere malen verzocht om een doorverwijzing. Klager heeft veel verzoekbriefjes ingediend. Deze zijn niet in het medisch dossier opgenomen. Hij gebruikte veel Voltaren Emulgel voor zijn klachten. De mededeling van de arts dat er een gebrek aan fysiotherapeuten was, betreft volgens klager niet de periode waarop de klacht betrekking heeft. Klager trainde op advies van de arts.

Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van de inrichtingsarts
Klager stond destijds op de wachtlijst voor een operatieve behandeling van zijn habituele schouderluxatie. Er was een afspraak voor een operatie gemaakt, maar klager heeft zich aan justitie onttrokken waardoor hij niet is komen opdagen voor die operatie. De inrichtingsarts heeft op 2 maart 2022 overleg gehad met de orthopeed. De orthopeed zag vooralsnog, mits de situatie niet veranderde, geen indicatie om klager te opereren, omdat klager de maanden daarvoor geen luxatie meer had gehad. 
Omdat klager zich niet kon neerleggen bij deze beslissing heeft de inrichtingsarts nog een keer met de orthopeed overlegd. De inrichtingsarts heeft de orthopeed gevraagd klager te zien en het beleid met hem te bespreken. Er is een afspraak gemaakt voor medio september 2022.
De inrichtingsarts heeft klager ook aangesproken op hoe intensief hij traint en dat hij daarmee de tendomyogene klachten aan met name de schouder zelf genereert. De inrichtingsarts heeft geen verklaring kunnen geven voor het feit dat klager pas in juli 2022 is doorverwezen naar de fysiotherapeut. Er was een periode geen fysiotherapeut in de inrichting beschikbaar. Klager heeft daarnaast van maart tot begin juni 2022 in het Pieter Baan Centrum verbleven.  

3. De beoordeling
a. 
Uit het medisch dossier blijkt dat de inrichtingsarts contact heeft gehad met de orthopeed, die geen indicatie zag voor een operatie, tenzij er weer problemen in de zin van schouderluxaties zouden ontstaan. Gezien het overleg met de orthopeed is de beslissing van de inrichtingsarts om klager niet door te verwijzen, niet onzorgvuldig of onjuist te noemen. De inrichtingsarts heeft mogen afgaan op de juistheid van de informatie van de medisch specialist en heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat het vooralsnog uitstelbare zorg betrof. Er is bovendien een afspraak ingepland met de orthopeed om deze kwestie verder met klager te bespreken. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard. 

b. 
Klager stelt dat hij tot augustus 2022 ongeveer negen maanden heeft moeten wachten alvorens hij met fysiotherapie kon beginnen. De inrichtingsarts heeft voor die lange wachttijd naar het oordeel van de beroepscommissie geen afdoende verklaring kunnen geven. Het in beroep aangevoerde argument dat er een gebrek aan fysiotherapeuten was, is ter zitting niet bevestigd. De beroepscommissie is van oordeel dat onduidelijk is gebleven waarom het inschakelen van de fysiotherapie zo lang op zich heeft laten wachten, terwijl de klachten wel vroegen om de inzet van fysiotherapie en klager er ook meerdere malen om heeft verzocht. 

Het handelen van de inrichtingsarts moet daarom in zoverre worden aangemerkt als in strijd met de norm zoals bedoeld in artikel 71f, derde lid, onder a. of b., van de Penitentiaire beginselenwet. De beroepscommissie zal het beroep in zoverre gegrond verklaren. De beroepscommissie ziet aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Zij zal deze vaststellen op €40,-.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van klachtonderdeel a. ongegrond.

De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van klachtonderdeel b. gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €40,-. 


Deze uitspraak is op 18 juli 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, drs. K.M.P.A.M. Habryka en drs. P.J.M. van Puffelen, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven