Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/32433/GA, 9 oktober 2023, beroep
Uitspraakdatum:09-10-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          23/32433/GA

    

           

Betreft  [klager]

Datum  9 oktober 2023

 

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel, vanwege de vondst van contrabande op klagers (meerpersoons)cel, ingegaan op 24 december 2022.

De beklagcommissie bij het Detentiecentrum (DC) Rotterdam heeft op 20 februari 2023 het beklag ongegrond verklaard (DT-2022-561). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. M.L. van Gaalen, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft […], gemachtigde namens klagers  raadsman mr. M.L. van Gaalen, gehoord op de zitting van 14 juni 2023 in het Justitieel Complex (JC) Zaanstad. Klager heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om op de zitting te worden gehoord. De directeur van het DC Rotterdam (hierna: de directeur) heeft schriftelijk laten weten niet op de zitting te verschijnen. De directeur heeft zijn reactie op het beroepschrift op voorhand schriftelijk toegezonden.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Niet zonder meer kan worden aangenomen dat klager voor alles wat in de meerpersoonscel (MPC) wordt aangetroffen verantwoordelijk is, nu niet kan worden uitgesloten dat dit van klagers celgenoot is en klager van de aanwezigheid daarvan niet kon weten noch daarvan op de hoogte was. Bovendien is de contrabande aangetroffen onder een afgesloten toiletpot, terwijl niet gebleken is dat klager hier toegang toe kan hebben gehad, bij gebrek aan gereedschap. Wellicht is dit door een vorige bewoner van die cel verstopt en bij zijn vertrek achtergebleven. Niet is gebleken dat de toiletpot eerder verwijderd is geweest.

Indien de contrabande aan klager wordt toegerekend, is van belang dat klager ten tijde van het aantreffen van de contrabande al vier dagen niet meer in die cel verbleef. Dat zou betekenen dat de contrabande al aanwezig was tijdens de eerste doorzoeking, op 11 december 2022, en toen niet door het personeel is gevonden. Dit dient niet wederom tot het opleggen van een disciplinaire straf te leiden. Bij het aantreffen van contrabande kan maximaal veertien dagen opsluiting in een strafcel worden opgelegd. Gelet hierop kan, indien dat aantreffen in twee etappes plaatsvindt, vervolgens niet tweemaal veertien dagen worden opgelegd.

Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

 

Standpunt van de directeur

Als er contrabande wordt gevonden op een MPC, is het uitgangspunt dat ervan mag worden uitgegaan dat beide gedetineerden hiervoor verantwoordelijk kunnen worden gehouden. Aan beiden kan dus ook een disciplinaire straf worden opgelegd, tenzij er aanknopingspunten zijn die erop wijzen dat de contrabande niet aan een van hen toebehoort en voldoende aannemelijk is geworden dat deze gedetineerde ook niet van de aanwezige contrabande wist of had kunnen weten.

Klager is vanwege zijn historie continu in beeld voor wat betreft de controles op contrabande. Zo zijn op 7 augustus, 1 september en 11 december 2022 disciplinaire straffen aan klager opgelegd vanwege het aantreffen van mobiele telefoons en/of accessoires. Daarnaast zijn aan klager disciplinaire straffen opgelegd vanwege positieve urinecontroles. Toen softdrugs bij klager werden aangetroffen heeft klager ook geprobeerd dit te ontkennen. Pas na de urinecontrole en mededeling van wat klager aangerekend kon worden, heeft klager toegegeven dat die softdrugs van hem waren.

Verder is bij iedere celinspectie een wisselende samenstelling van celgenoten geweest, op één keer na, waarbij klager de enige vaste factor is samen met de aangetroffen contrabande. Daarnaast werden tweemaal bij de contrabande inbussleutels en schroevendraaiers aangetroffen, waarmee klager verstopplekken kan creëren.

Bij de eerste doorzoeking is gebruik gemaakt van de menselijke zintuigen en bij de tweede doorzoeking, met als aanleiding het hardnekkig in beeld zijn van klager op het gebied van het bezit van contrabande, is er gebruikt gemaakt een getrainde hond. Zowel bij het aantreffen van de mobiele telefoon (de beroepscommissie begrijpt: op 11 december 2022) als bij het aantreffen van de contrabande op 15 december 2022 is sprake van het in meer of mindere mate verstoppen van de contrabande. In het geval van de toiletpot lijkt het te gaan om een voorraadplek. Gelet op de gereedschappen die regelmatig bij klager worden aangetroffen, is dit geen onmogelijke verstopplek voor klager.

 

3. De beoordeling

De beroepscommissie stelt op grond van de stukken in het dossier de volgende gang van zaken vast. Tijdens een bijzondere celinspectie op 11 december 2022 is een mobiele telefoon met oplader in een open zak chips aangetroffen op de MPC van klager en zijn celgenoot. Naar aanleiding hiervan is aan zowel klager als aan zijn celgenoot een disciplinaire straf opgelegd van veertien dagen opsluiting in een strafcel. Gedurende de tenuitvoerlegging van deze straf heeft op 15 december 2022 op voornoemde MPC opnieuw een celinspectie plaatsgevonden, waarbij achter de toiletpot mobiele telefoons, opladers, inbussleutels en hasj werden aangetroffen. Naar aanleiding hiervan is aan klager opnieuw een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel opgelegd, waartegen het onderhavige beklag – en beroep – is gericht.

De beroepscommissie dient eerst de vraag te beantwoorden of klager verantwoordelijk kan worden gehouden voor de op 15 december 2022 aangetroffen contrabande. Zij overweegt daartoe als volgt.

De beroepscommissie stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie beide gedetineerden verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor de vondst van contrabande op hun cel, tenzij aannemelijk is dat één van hen geen verwijt treft. In verband daarmee is het van betekenis dat in een verslag van aantreffen van de voorwerpen op cel duidelijk wordt gerelateerd welke voorwerpen op welke plaats en onder welke eventuele nadere omstandigheden zijn aangetroffen, zodat bijvoorbeeld blijkt dat het voorwerp voor één of voor beide gedetineerden zichtbaar was of dat het voorwerp zich op een eenvoudig toegankelijke plaats bevond en dat de ontkenning van wetenschap van klager, gezien de omstandigheden, niet aannemelijk is (vgl. o.a. RSJ 18 juni 2021, R-19/5436/GA, en RSJ 10 juni 2015, 15/0374/GA).

In het onderhavige geval is de contrabande aangetroffen achter een afgesloten toiletpot op klagers MPC. Nu klager hier toegang toe had en uit de toelichting van de directeur ter zitting volgt dat bij klager eerder (regelmatig) gereedschappen op cel zijn aangetroffen, acht de beroepscommissie het onvoldoende aannemelijk geworden dat klager geen wetenschap heeft gehad van deze contrabande. Dat klager ten tijde van de vondst van de contrabande al vier dagen niet op deze cel verbleef, doet hieraan niet af. De beroepscommissie acht namelijk voldoende aannemelijk geworden dat de op 15 december 2022 gevonden contrabande op 11 december 2022 ook al op de MPC aanwezig moet zijn geweest, nu in de periode tussen 11 en 15 december 2022 niemand op deze MPC heeft verbleven. Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie dan ook van oordeel dat klager ook een verwijt treft ten aanzien van de op 15 december 2022 aangetroffen contrabande.

Voorts is het de vraag of aan klager een tweede disciplinaire straf kon worden opgelegd voor de vondst van deze contrabande. De beroepscommissie beantwoordt deze vraag ontkennend, gelet op het volgende. 

De beroepscommissie heeft eerder geoordeeld dat als uitgangspunt heeft te gelden dat bestraffing per feit plaatsvindt, maar dat de wet geen aanknopingspunt geeft voor de beantwoording van de vraag of een bepaald feitelijk gebeuren moet worden aangemerkt als één feit of als meer feiten. Indien er verschillende penitentiaire verbods- en/of gebodsnormen zijn overtreden, kan de overtreding van een norm in beginsel worden aangemerkt als één feit, zodat bij meer normovertredingen sprake is van meer feiten. Slechts in het uitzonderlijke geval dat de feiten een zodanig sterke samenhang vertonen dat er geen verschil is in tijd, plaats, verwijt en te beschermen rechtsgoed, is dit volgens de beroepscommissie anders (vgl. RSJ 1 april 2021, R-20/7546/GA e.v. en RSJ 23 april 2019, R-18/2237/GA).

Naar het oordeel van de beroepscommissie is van een dergelijk uitzonderlijk geval in de onderhavige zaak geen sprake . Naar het oordeel van de beroepscommissie moeten het eerst aantreffen van contrabande in een lege zak chips op 11 december 2022 en het vervolgens aantreffen van (andere) contrabande achter een afgesloten toiletpot op 15 december 2022 als twee verschillende feiten worden aangemerkt. Gelet hierop heeft de directeur tweemaal een disciplinaire straf aan klager kunnen opleggen.

De beroepscommissie acht het echter, gelet op de omstandigheid dat de op 15 december 2022 gevonden contrabande op 11 december 2022 ook al op de MPC aanwezig moet zijn geweest, niet redelijk dat aan klager tweemaal een (maximale) disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel is opgelegd.

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren voor zover de straf de (totale) duur van veertien dagen te boven gaat. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal deze vaststellen op €175,-.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €175,-.

 

 

Deze uitspraak is op 9 oktober 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en mr. R. Raat, leden, bijgestaan door mr. D. Boessenkool, secretaris.

 

 

 

secretaris         voorzitter

Naar boven