Nummer 23/32248/GA
Betreft [klager]
Datum 27 juli 2023
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
[klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen de wijze waarop hij is gevisiteerd.
De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Nieuwegein heeft op 15 februari 2023 het beklag ongegrond verklaard (NM2022-1002). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.
Klagers raadsman, mr. V.S.J. Chorus, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de heer [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de PI Nieuwegein, en [...], juridisch medewerker bij de PI Nieuwegein gehoord op de digitale zitting van 29 juni 2023.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Omdat een medewerker klager ervan beschuldigde dat hij iets van zijn bezoeker zou hebben aangenomen, is klager in een aparte kamer gevisiteerd. Daar moest hij zich volledig uitkleden en drie keer bukken. Hij weigerde echter in het bijzijn van drie medewerkers zijn onderbroek uit te doen, omdat dit vernederend is. Hij wilde dat maar twee medewerkers in de ruimte aanwezig waren, maar daaraan werd geen gehoor gegeven. De situatie is uiteindelijk geëscaleerd en er is alarm gemaakt. Klager is toen naar een afzonderingscel met cameratoezicht gebracht. Hier heeft hij zich opnieuw moeten uitkleden en werd hij achterlangs geboeid. Vervolgens werd hij op zijn buik op de grond neergelegd waarbij zijn benen gespreid en gevouwen zijn gezet. Hij heeft wederom driemaal moeten bukken. Hierbij is er opnieuw geen contrabande aangetroffen. Desondanks is ook nog het zeefprotocol gevolgd en heeft klager nog driemaal onder toezicht zijn ontlasting moeten afgeven. Hij heeft uiteindelijk 48 uur in de afzonderingscel doorgebracht.
De beroepscommissie heeft in RSJ 17 april 2013, 12/1964/GA-eindbeslissing overwogen dat het visitatieonderzoek op een behoorlijke wijze dient te worden uitgevoerd, opdat er geen sprake is van onnodige leedtoevoeging. Daarbij geldt volgens jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens dat, naarmate de inbreuk op de privacy door het onderzoek groter is, er een grotere terughoudendheid in acht moet worden genomen bij de toepassing van het betreffende controlemiddel.
Het samenstel van de bovengenoemde omstandigheden levert een schending op van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) (verbod op onmenselijke of vernederende behandeling) en van artikel 8 van het EVRM (recht op lichamelijke integriteit). Daarnaast is er gehandeld in strijd met artikel 10 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR). Klager heeft de wijze waarop hij werd gevisiteerd als traumatisch, vernederend en onmenselijk ervaren. Er waren minder vergaande, voor klager minder belastende mogelijkheden om hetzelfde resultaat te bereiken, maar deze zijn niet benut. Daarnaast is de manier waarop hij is behandeld, enkel vanwege een vermoeden van bezit van contrabande, disproportioneel. Nadat hij was gevisiteerd had al met zekerheid kunnen worden vastgesteld dat hij niets had aangenomen van zijn bezoek. Er is sprake van onnodige leedtoevoeging die vermeden had kunnen worden.
Standpunt van de directeur
Bij een visitatieprocedure zijn standaard twee medewerkers aanwezig. Klager gaf echter vanaf het begin aan dat hij niet wilde meewerken aan deze procedure. Dan wordt afgeweken van het protocol en worden er drie medewerkers ingezet. Daarnaast maakte klager een handbeweging richting zijn onderbroek, wat de verdenking van de aanwezigheid van contrabande versterkte. De-escalatie is op zo’n moment niet meer aangewezen, omdat snelheid is geboden. ‘Terugschakelen’, dat wil zeggen: klager volgen in wat hij wil, is redelijkerwijs niet aan de orde. Klager werd geboeid, omdat hij van de visitatieruime naar de afzonderingscel moest worden overgebracht. In zo’n situatie is dat gebruikelijk. Als (mogelijk) sprake is van contrabande wordt verder het zeefprotocol gevolgd in het belang van de algemene veiligheid, maar ook van de veiligheid van de gedetineerde zelf. De camera’s in de afzonderingscel zijn een (medisch) controlemiddel. Over het algemeen is de contrabande gevonden of weg, als de gedetineerde drie keer schone ontlasting heeft afgegeven of als de opgelegde drie dagen afzondering zijn verstreken.
3. De beoordeling
In artikel 27 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) is bepaald dat het recht van de gedetineerde op onaantastbaarheid van zijn lichaam, zijn kleding en de van zijn lichaam afgescheiden stoffen kan worden beperkt overeenkomstig de bepalingen van Hoofdstuk VI (Controle en geweldgebruik).
Op grond van artikel 29 van de Pbw is de directeur bevoegd een gedetineerde voorafgaand aan of na afloop van bezoek, dan wel indien dit anderszins noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting, aan zijn lichaam of aan zijn kleding te onderzoeken (lid 1). Het onderzoek aan het lichaam van de gedetineerde omvat mede het uitwendig schouwen van de openingen en holten van het lichaam van de gedetineerde (lid 3).
Het beklag omvat, naast wat zich heeft voorgedaan in de visitatieruimte, ook de daarna gevolgde zeefprocedure in de afzonderings-/visitatiecel. De beroepscommissie is van oordeel dat de wijze waarop klager is gevisiteerd redelijk en billijk is verlopen en overweegt hierbij als volgt.
Het vermoeden dat de bezoeker iets aan klager had overhandigd, zag het personeel bevestigd toen de camerabeelden erop werden nageslagen. Klager betwist niet dat hij niet wilde meewerken aan de daaropvolgende visitatieprocedure. De beroepscommissie acht het niet onredelijk dat de directeur – in reactie op klagers gedrag – heeft afgeweken van het protocol door in de visitatieruimte drie medewerkers aanwezig te laten zijn in plaats van twee. Verder mocht klager geboeid naar de afzonderingscel worden overgebracht en mocht de zeefprocedure worden toegepast, in het kader waarvan hij in een afzonderingscel werd geplaatst onder cameratoezicht. Dit alles gebeurde in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting en in het bijzonder in het belang van de veiligheid en gezondheid van klager zelf. Het was immers mogelijk, zo geeft ook de directeur aan, dat hij de contrabande had ingeslikt.
Naar het oordeel van de beroepscommissie is er, gelet op het voorgaande, een gerechtvaardigde (noodzakelijke en proportionele) inbreuk gemaakt op klagers recht als bedoeld in artikel 27 van de Pbw en artikel 8 van het EVRM. Dat er voor klager minder belastende opties voorhanden waren, is hierbij niet aannemelijk geworden. Van strijd met artikel 3 van het EVRM is evenmin gebleken. De beroepscommissie overweegt hierbij dat het gedrag van klager (het aannemen van contrabande van zijn bezoeker en het weigeren om mee te werken aan de visitatieprocedure), bepalend was voor de wijze waarop hij werd gevisiteerd.
Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter bevestigen met wijziging van de gronden.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met wijziging van de gronden.
Deze uitspraak is op 27 juli 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. D. van der Sluis, voorzitter, mr. A. Pahladsingh en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.
secretaris voorzitter