Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/33362/GV, 12 juli 2023, beroep
Uitspraakdatum:12-07-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          23/33362/GV

               

Betreft [klager]

Datum 12 juli 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 19 april 2023 aan klager strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) verleend.

Klagers raadsvrouw, mr. F.T.C. Dölle, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De bestreden beslissing is voorbarig genomen en disproportioneel. Op dit moment loopt er nog een procedure over klagers uitzetting. Aan klager is een terugkeerbesluit uitgevaardigd en een inreisverbod opgelegd voor de duur van tien jaar. Het beroep wat klager hiertegen heeft ingesteld heeft de rechtbank ongegrond verklaard, maar klager heeft op 21 april 2023 hoger beroep aangetekend. Op diezelfde datum heeft hij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verzocht om de uitspraak van de rechtbank te schorsen en de staatssecretaris te verbieden om hem uitzetten, totdat er in hoger beroep uitspraak is gedaan.

Daarnaast is klager op dit moment bezig om verblijfsrecht in België te verkrijgen. Volgens de Belgische autoriteiten kan hij echter pas drie maanden voor het einde van zijn detentieperiode een verzoek om gezinshereniging indienen bij de ambassade in Den Haag. Uitzetting naar Nigeria, een land waarmee hij geen banden heeft, levert een ernstige inbreuk op van klagers recht op familieleven met zijn partner in België. Zij woont daar al sinds 1987. Dit blijkt uit het bijgevoegde ‘attest van hoofdverblijfplaats met historiek’ uit het Belgische Rijksregister, opgemaakt op 4 juni 2023.

De stelling van verweerder dat klager voldoet aan de vereisten voor het verlenen van strafonderbreking is onbegrijpelijk. Eerdere verzoeken om strafonderbreking zijn op 27 augustus 2021 en op 17 april 2023 juist afgewezen, omdat klager volgens verweerder niet aan de voorwaarden zou voldoen. Kennelijk is het doel van het verlenen van strafonderbreking gelegen in het zo snel mogelijk uitzetten van klager naar Nigeria.

Standpunt van verweerder

Klager voldoet aan de voorwaarden voor het verlenen van strafonderbreking. Hij heeft geen rechtmatig verblijf in Nederland in de zin van artikel 8, onder a. tot en met e. of l., van de Vreemdelingenwet 2000. Er loopt geen aanvraag voor het verkrijgen van een verblijfsrecht. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft bij beschikking van 3 november 2022 aan klager een terugkeerbesluit uitgevaardigd en een zwaar inreisverbod voor de duur van tien jaar opgelegd. Op 27 maart 2023 is het hiertegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Klager heeft vervolgens hoger beroep ingesteld en verzocht een voorlopige voorziening te treffen, maar in de genoemde beschikking van de IND staat dat deze procedures geen rechtmatig verblijf genereren. Indien en voor zover klager dit ter discussie stelt, dient hij zich te wenden tot de vreemdelingenrechter. Klager mag niet in Nederland of een ander land van de Europese Unie zijn en dient terug te keren naar Nigeria. De Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) heeft laten weten dat de Nigeriaanse ambassade een laissez-passer zal afgeven zodra er zicht is op uitzetting.

Een eventuele toewijzing van de verzochte voorlopige voorziening genereert evenmin rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000, maar alleen een tijdelijk verbod op uitzetting. Verweerder kan zich dus niet vinden in wat de schorsingsvoorzitter in RSJ 26 april 2023, 23/33367/SGV heeft overwogen. Op 15 juni 2023 heeft de DT&V aan verweerder te kennen gegeven dat de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het verzoek om een voorlopige voorziening op 12 mei 2023 heeft afgewezen. Ook als het genoemde hoger beroep gegrond zou worden verklaard en het terugkeerbesluit zou worden vernietigd, ontstaat geen rechtmatig verblijf.

In het vrijhedenadvies van de Penitentiaire Inrichting (PI) Ter Apel staat overigens dat de Belgische autoriteiten aan de DT&V hebben laten weten dat klager niet naar België kan terugkeren en dat zijn vrouw niet meer in België woont.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 7 juni 2017 (weer) gedetineerd. Hij onderging een aan hem opgelegde lijfsdwang van acht maanden, in het kader van de tenuitvoerlegging van een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ter hoogte van € 121.621,-. Daarna onderging hij een gevangenisstraf van zes jaar met aftrek, wegens medeplegen van (poging tot) oplichting, meermalen gepleegd, witwassen en deelneming aan een criminele organisatie, waarbij eerder de voorlopige hechtenis was geschorst van 30 december 2011 tot en met 26 februari 2013. Op dit moment ondergaat klager een gevangenisstraf van negen maanden met aftrek, wegens gekwalificeerde diefstal, meermalen gepleegd. De einddatum van zijn detentie is bepaald op 4 september 2023. De eerst mogelijke datum voor het verlenen van strafonderbreking was op 6 juni 2021.

Op grond van artikel 40a van de Regeling kan strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend aan de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000. Indien een vrijheidsstraf van meer dan drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend, nadat ten minste twee derde gedeelte van de straf is ondergaan. Aan de strafonderbreking wordt de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert. Wanneer van de zijde van de DT&V wordt geadviseerd om aan een vreemdeling zonder rechtmatig verblijf strafonderbreking te verlenen, beoordeelt verweerder of er redenen zijn die zich tegen het verlenen van strafonderbreking verzetten (Stcrt. 2012, 7141).

Wel of geen rechtmatig verblijf in Nederland?

Het eerste lid van artikel 40a van de Regeling vereist voor het verlenen van strafonderbreking dat de vreemdeling geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 (zie ook RSJ 28 juni 2023, 23/31844/GV). Gebleken is dat hiervan sprake is.

Uit de beschikking van de IND van 3 november 2022 blijkt dat klager het ingediende hoger beroep en de verzochte voorlopige voorziening in het kader van het uitgevaardigde terugkeerbesluit en opgelegde inreisverbod niet in Nederland mag afwachten. Voorts heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State klagers verzoek om een voorlopige voorziening op 12 mei 2023 afgewezen. Klager komt dus in aanmerking voor het verlenen van strafonderbreking als bedoeld in artikel 40a van de Regeling.

 

Zeer bijzondere omstandigheden

Klager stelt dat het verlenen van strafonderbreking een ernstige en disproportionele inbreuk oplevert op zijn recht op familieleven in België, aangezien zijn daar partner daar woont. Naar het oordeel van de beroepscommissie kan het antwoord op de vraag of in België sprake is van familieleven zoals bedoel in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, in het midden blijven. Aan het verlenen van strafonderbreking in de zin van artikel 40a van de Regeling is van rechtswege de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert. Het verlenen van strafonderbreking op zich staat dus niet in de weg aan de uitoefening van het recht op familieleven in een ander land dan Nederland.

Het feit dat verweerder eerdere verzoeken om strafonderbreking (van klager zelf) heeft afgewezen op 27 augustus 2021 (zie RSJ 27 januari 2022, 21/23048/GV) en zelfs nog op 17 april 2023, leidt er niet toe dat sprake is van zeer bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om nu af te zien van het verlenen van strafonderbreking. Bij deze eerdere verzoeken vormden de openstaande betalingsverplichtingen van klager reden om niet tot het verlenen van strafonderbreking over te gaan. Verweerder heeft kennelijk aanleiding gezien om nu alsnog het positieve advies van de vrijhedencommissie/directeur van de PI Ter Apel te volgen, waarin onder meer staat dat “het de Dienst Terugkeer & Vertrek toch is gelukt om een reisdocument te regelen”. De beroepscommissie acht het in dit geval niet onredelijk dat verweerder (alsnog) doorslaggevende betekenis heeft toegekend aan het feit dat klagers daadwerkelijke vertrek uit Nederland nu kan worden gerealiseerd.

 

Conclusie

Klager heeft geen rechtmatig verblijf in Nederland en komt in aanmerking voor het verlenen van strafonderbreking als bedoeld in artikel 40a van de Regeling. Verweerder heeft voorts in redelijkheid zwaarder gewicht kunnen en mogen toekennen aan het algemeen belang om strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief te laten terugkeren naar hun land van herkomst, dan aan het belang van klager om pas na ommekomst van zijn vrijheidsstraf te worden uitgezet.

De bestreden beslissing kan daarom, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 12 juli 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.W.J. Vinkes, voorzitter, F. van Dekken en mr. A Pahladsingh, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven