Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/32400/TB, 3 juli 2023, beroep
Uitspraakdatum:03-07-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          23/32400/TB

        

Betreft [klager]

Datum 3 juli 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Naar aanleiding van een herbeoordeling, heeft de Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) op 15 februari 2023 beslist klager te plaatsen in de voorziening voor langdurige forensisch psychiatrische zorg (LFPZ voorziening) van de FPC Pompestichting te Nijmegen (hierna: de Pompestichting), wat moet worden begrepen als een beslissing tot voortzetting van klagers verblijf in die voorziening.

 

Klagers raadsvrouw, mr. J.H. Rump, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en […], namens verweerder, gehoord op de zitting van 7 juni 2023 in het Justitieel Complex (JC) Zaanstad. […] was als toehoorder van de zijde van verweerder aanwezig.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Er is niet voldaan aan de voorwaarden voor voortzetting van klagers plaatsing in een LFPZ-voorziening. Voortzetting van de LFPZ-status is niet noodzakelijk. Er is geen sprake van recidivegevaar. Het indexdelict was zeer situationeel bepaald. Klager heeft niets meer uit te staan met zijn voormalige partner en zijn kinderen zijn inmiddels eind twintig, wonen op zichzelf en leven hun eigen leven. Zijn voormalige partner kan klager dus niet meer weghouden bij zijn kinderen of hem de toegang tot hen ontzeggen. Er is ook geen gevaar voor anderen. Klager is sinds zijn aanhouding in 1999 nooit bij enig gewelddadig incident betrokken geweest, terwijl tbs-behandeling noodzakelijk werd geacht om recidivegevaar te verminderen en klager nooit aan enige vorm van behandeling heeft meegewerkt. In over hem uitgebrachte rapportages wordt telkens bevestigd dat klager passief verzet toont door het aanwenden van een rechtsmiddel als hij het binnen de instelling ergens niet mee eens is. Er is dan ook geen een op een relatie tussen klagers persoonlijkheidsproblematiek en de kans op agressief gedrag.

 

Voor zover wel recidivegevaar aanwezig wordt geacht, meent klager dat dat gevaar niet zodanig is dat het hoge beveiligingsniveau van de LFPZ noodzakelijk is. Klagers casus is voorgelegd aan de longcarevoorziening De Wierde, die hem heeft afgewezen omdat klager niet gemotiveerd zou zijn om samen te werken. Klager betreurt dat dit oordeel is gegeven op basis van het dossier en niet tevens ook na een gesprek met hem. Dat klager niet bereid is om met een tbs-behandeling mee te werken en enkel functioneel in contact met het personeel is, betekent niet dat hij zich niet conformeert aan de binnen instellingen geldende algemene regels.

 

Verweerder stelt dat het in de LFPZ-voorziening gaat om kwaliteit van leven, maar dat wordt voor klager bepaald en is niet zijn kwaliteit van leven. Klager heeft ter zitting verklaard dat hij nu geen leven heeft en daarom maar beter neergeschoten kan worden, dat is waar men naar toe wil. Het personeel kan er niets aan doen, maar het pesten gaat maar door. Klager kan een heleboel dingen benoemen, maar er wordt niet naar de feiten gekeken. Klager wordt monddood gemaakt door de rechter. Plaatsing elders zal geen oplossing bieden. Waar klager ook geplaatst wordt, het grote probleem van de onterechte tbs-oplegging blijft overal hetzelfde.

 

Het beroep heeft geen betrekking meer op de vaststelling van het beveiligingsniveau op ‘midden’.

 

Standpunt van verweerder

De beslissing van 15 februari 2023 is op goede gronden genomen. Klagers problematiek is nog immer aanwezig zonder dat er mogelijkheden worden gezien om dit in positieve zin te beïnvloeden. Klager werkt niet mee aan behandeling omdat hij anders zou meegaan in de in zijn ogen onterechte veroordeling. Het feit dat klager betoogt dat hij sinds zijn aanhouding geen gewelddadige incidenten meer heeft gepleegd, zegt niets over eventuele delictgevaarlijkheid buiten de instelling, nu dit veelal het gevolg is van de structurele en beveiligde omgeving van de inrichting en in de LFPZ er zo min mogelijk druk op klager wordt gelegd. Daardoor wordt klager niet geconfronteerd met zijn onvermogen om te veranderen en wordt er zo min mogelijk weerstand uitgelokt. Het recidiverisico is dus nog onverminderd hoog vanwege het ontbreken van enig inzicht in zijn problematiek, het niet kunnen reflecteren op zijn eigen aandeel in het delict en het stelselmatig weigeren van enige behandeling.

 

Naar aanleiding van het advies van Landelijke Adviescommissie Plaatsing langdurig forensisch psychiatrische zorg (LAP) van 4 mei 2022 heeft de Pompestichting onderzocht of de hoge beveiliging van de LFPZ nog noodzakelijk is om de aanwezige risico’s afdoende te kunnen managen en/of de noodzakelijke beveiliging niet ook in een voorziening met een lager beveiligingsniveau geboden zou kunnen worden.  Uit dat onderzoek blijkt dat geen alternatief voor de LFPZ wordt gezien. De instelling heeft de casus voorgelegd aan de longcare-voorziening De Wierde, maar die ziet onvoldoende aanleiding voor een plaatsing van klager vanwege zijn achterliggende problematiek en het ontbreken van motivatie tot samenwerking. De instelling adviseert voortzetting van de LFPZ-plaatsing. Er is sprake van een langdurige behandelimpasse. Klager weigert medewerking aan behandeling als gevolg waarvan behandeling van risicofactoren geen aanvang heeft kunnen nemen, er geen toekomstplannen met klager zijn op te stellen en ook geen goed risicomanagement is op te stellen. Het ingeschatte risico in combinatie met zijn rigide weigering tot samenwerking biedt geen mogelijkheid voor een ander risicomanagement dan het huidige verblijf binnen de LFPZ.

 

Ook de LAP adviseert op 8 februari 2023 tot voortzetting van de LFPZ-plaatsing van klager, mede gelet op het feit dat plaatsing in een longcare-voorziening niet mogelijk is gebleken.

 

Uit recente navraag bij Pompestichting komt naar voren dat er niets in klagers situatie is veranderd. Er is geen sprake van een samenwerkingsrelatie en behandeling. Klager is alleen functioneel in contact met het personeel. Als meer druk op klager wordt gelegd, volgt naar verwachting een toename van het spanningsveld en een risicovolle situatie. Binnen de LFPZ-voorziening ligt de nadruk op het bieden van kwaliteit van leven, wat klager autonoom mag invullen. Zolang klager niet gemotiveerd is en weigert om samen te werken, is plaatsing buiten de LFPZ niet mogelijk.

 

3. De beoordeling

Klagers situatie

Aan klager is bij onherroepelijk geworden uitspraak de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd. Klagers tbs is op 28 maart 2002 aangevangen.

 

Klager heeft aangevoerd dat hem ten onrechte tbs is opgelegd, maar dat valt buiten de reikwijdte van dit beroep. Klager kan zijn bezwaren tegen het verlengen van de tbs voorleggen aan de rechter die over die verlenging beslist.

In deze procedure gaat het alleen om klagers bezwaren tegen de verlenging van zijn plaatsing in een LFPZ-voorziening van de Pompestichting. De omstandigheid dat klagers bezwaar tegen een verder verblijf in die voorziening geheel samenhangt met zijn oordeel over de tbs-oplegging, maakt dit niet anders daar de beroepscommissie geen wettelijke bevoegdheid heeft daarover te oordelen. Voor de beoordeling van klagers beroep is het daarom voor de beroepscommissie een gegeven dat klager de tbs-maatregel is opgelegd. 

 

Klager verblijft sinds 16 mei 2017 in de LFPZ-voorziening van de Pompestichting te Zeeland.

 

Het beoordelingskader

In paragraaf 4 van het Beleidskader langdurige forensisch psychiatrische zorg, in werking getreden op 1 januari 2019, is bepaald dat door middel van een periodieke toets door de LAP wordt beoordeeld of voortzetting van de plaatsing in een LFPZ-voorziening nog noodzakelijk is. Bij deze toets is het van belang de behandelingsvatbaarheid van de ter beschikking gestelde en het recidiverisico te onderzoeken.

 

Klagers beroep tegen de eerdere beslissing van 9 juni 2022 tot voortzetting van klagers verblijf in een LFPZ-voorziening is door de beroepscommissie bij uitspraak RSJ, 30 december 2002, 22/27865/TB ongegrond verklaard.

 

De toetsing van de bestreden beslissing

In de door de Pompestichting en de LAP uitgebrachte adviezen van respectievelijk 21 november 2022 en 8 februari 2023 is geadviseerd om klagers verblijf in de LFPZ-voorziening voort te zetten. Er is volgens die adviezen geen op verandering gerichte behandeling en daarmee verlaging van het hoog ingeschatte recidiverisico mogelijk, gegeven klagers mening dat hem ten onrechte de tbs-maatregel is opgelegd en hij om die reden niet tot enige vorm van samenwerking binnen de opgelegde tbs-maatregel kan komen. Deze maatregel is echter ook voor de Pompestichting en de LAP  een gegeven waar zij (evenals de beroepscommissie) niets aan kunnen veranderen. In navolging van het eerdere advies van de LAP van 4 mei 2022 dat was afgegeven ten behoeve van de eerdere voortzettingsbeslissing van verweerder van 9 juni 2022, is een eventuele overplaatsing van klager naar een longcare-voorziening onderzocht, maar niet mogelijk gebleken vanwege het bij klager ontbreken van motivatie voor samenwerking.

Gelet hierop is de beroepscommissie van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat een voortgezet verblijf van klager in een LFPZ-voorziening in de rede ligt.

 

Conclusie

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 3 juli 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, mr. D.W.J. Vinkes en drs. W.M. van der Vlist leden, bijgestaan door mr. E.W. Bevaart, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven