Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/31300/GA, 10 juli 2023, beroep
Uitspraakdatum:10-07-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    23/31300/GA

            
Betreft    [Klager]
Datum    10 juli 2023


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen:
a.    een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel, voor de duur van één dag, om hem tot rust te laten komen en om onderzoek te verrichten naar het door hem vertoonde gedrag op de afdeling, ingaande op 15 januari 2022 (A-2022-71);
b.    een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een strafcel, vanwege het zich ernstig hebben misdragen op de afdeling, ingaande op 16 januari 2022 (A-2022-72);
c.    de terugplaatsing naar de afdeling B0 (A-2022-78);
d.    een ordemaatregel van uitsluiting van activiteiten, voor de duur van veertien dagen, vanwege zijn wisselend gedrag en wisselende gemoedstoestand, ingaande op 27 januari 2022 (A-2022-79);
e.    een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel, vanwege fysieke en verbale agressie jegens het personeel, ingaande op 4 februari 2022 (A-2022-99).

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Arnhem heeft op 20 december 2022 de klachten ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. T.J.N. Hameleers, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager en zijn raadsman gehoord op de zitting van 12 april 2023 in de PI Lelystad. De directeur van de PI Arnhem (hierna: de directeur) heeft schriftelijk laten weten niet op de zitting te verschijnen en heeft zijn standpunt schriftelijk toegelicht. 

2. De beoordeling
Voor zover namens klager is geklaagd over de procedure bij de beklagcommissie gaat de beroepscommissie hieraan voorbij, nu het beklag in beroep opnieuw ten gronde wordt beoordeeld.

Voor zover namens klager is aangevoerd dat het onbegrijpelijk is dat er geen camerabeelden zijn verstrekt of uitgelezen, ondanks herhaalde verzoeken daartoe, en dat de beslissingen van de directeur zijn genomen op basis van ‘concept’ schriftelijke verslagen, zonder dat daarbij duidelijk is wie de schriftelijke verslagen heeft opgesteld en/of ondertekend, overweegt de beroepscommissie het volgende. 

De beroepscommissie constateert dat er geen camerabeelden voorhanden zijn. De beroepscommissie heeft in eerdere uitspraken het belang onderstreept dat camerabeelden worden bewaard voor een lopende beklag- en beroepsprocedure. Niettemin kan op grond van de overgelegde stukken en de hierin beschreven feiten en omstandigheden worden beoordeeld of een gedetineerde verantwoordelijk kan worden gesteld voor de hem verweten gedraging(en). De beroepscommissie acht zich op grond van de stukken voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen.

Dat in de schriftelijke verslagen – kennelijk per abuis – de status ‘Concept’ staat vermeld, dat de schriftelijke verslagen niet zijn voorzien van de naam van de rapporteur en dat in een enkel geval geen handtekening zichtbaar is door een vermoedelijk ontbrekende pagina, doet niet af aan de bruikbaarheid van de schriftelijke verslagen. Artikel 50, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) stelt niet de eis dat een schriftelijk verslag van ondertekening en/of naam moet zijn voorzien. Alle schriftelijke verslagen zijn klager aangezegd.  

Beklag onder a. 
De beroepscommissie acht de aan klager opgelegde ordemaatregel op inhoudelijke gronden niet onredelijk of onbillijk. Met betrekking tot de formele aspecten (de vormvereisten) van deze aan klager opgelegde ordemaatregel overweegt de beroepscommissie als volgt.

Op basis van de stukken is naar het oordeel van de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat klagers gemoedstoestand en de daarmee verband houdende vereiste spoed zich tegen het horen verzetten, zoals bedoeld in artikel 57, derde lid, van de Pbw. Anders dan namens klager is aangevoerd, levert het niet horen van klager in dit geval dus geen formeel gebrek op. 

De directeur heeft toegelicht dat hij op 15 januari 2022, direct nadat het personeel hem had ingelicht, de ordemaatregel heeft opgelegd. Anders dan namens klager is aangevoerd, is de ordemaatregel dus niet met terugwerkende kracht opgelegd. Dat de schriftelijke mededeling aangaande de ordemaatregel op 16 januari 2022 is ondertekend, maakt dat niet anders. 

Gelet op het voorgaande kan hetgeen in beroep is aangevoerd niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal dan ook in zoverre ongegrond worden verklaard.

Beklag onder b., c. en e.
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan niet tot andere beslissingen leiden dan die van de beklagcommissie. De beroepscommissie overweegt daarbij aanvullend dat anders dan namens klager is aangevoerd, gebleken is dat klager alvorens de oplegging van de disciplinaire straffen inzake het beklag onder b. en e. is gehoord door de directeur. Daarnaast geldt inzake het beklag onder c. ingevolge artikel 57, eerste lid, van de Pbw geen hoorplicht. Het beroep zal dan ook in zoverre ongegrond worden verklaard.

Beklag onder d. 
De beroepscommissie acht de aan klager opgelegde ordemaatregel op inhoudelijke gronden niet onredelijk of onbillijk. Hetgeen in dat kader in beroep is aangevoerd kan niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie en zal zij het beroep in zoverre ongegrond verklaren.

Met betrekking tot de formele aspecten van deze aan klager opgelegde ordemaatregel overweegt de beroepscommissie als volgt.

Uit de schriftelijke mededeling van de aan klager opgelegde ordemaatregel blijkt, zoals ook namens klager is aangevoerd, dat hij niet is gehoord, met als reden dat hij zeer gebaat is bij één duidelijk aanspreekpunt, te weten het afdelingshoofd. Naar het oordeel van de beroepscommissie is niet gebleken van zodanige spoed dat horen niet mogelijk was dan wel dat de gemoedstoestand van klager aan het horen in de weg stond, zoals bedoeld in artikel 57, derde lid, van de Pbw. Van een geldige reden die een uitzondering op het essentiële recht om te worden gehoord rechtvaardigt, is dan ook niet gebleken.

Nu aan het vereiste van de hoorplicht niet is voldaan, is sprake van een formeel gebrek. Het beroep zal daarom in zoverre op formele gronden gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagcommissie zal in zoverre worden vernietigd en het beklag zal in zoverre alsnog gegrond worden verklaard. Bij de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming neemt de beroepscommissie in aanmerking dat zij, zoals hiervoor overwogen, de ordemaatregel als zodanig niet onredelijk of onbillijk acht. Alles afwegende zal de beroepscommissie klager een tegemoetkoming toekennen van €7,50.

3. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het beklag onder d. op formele gronden gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag in zoverre alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €7,50.

De beroepscommissie verklaart het beroep voor het overige ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie, met aanvulling van de gronden.


Deze uitspraak is op 10 juli 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. S. Djebali, voorzitter, F. van Dekken en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven