Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/33503/TA, 21 juni 2023, beroep
Uitspraakdatum:21-06-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          23/33503/TA

               

Betreft [klager]

Datum 21 juni 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Het hoofd van FPC Pompestichting te Nijmegen (hierna: de instelling) heeft op 29 november 2022 beslist tot voortzetting van de eerder aan klager opgelegde verplichting tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder a, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) (hierna: a dwangbehandeling), met ingang van 1 december 2022 voor de duur van drie maanden.

 

Klager heeft daartegen beklag ingesteld. De beklagcommissie bij de instelling heeft op 18 april 2023 het beklag ongegrond verklaard (PZ 2022/56). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

 

Klager heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld.

 

De beroepscommissie heeft […], jurist bij de instelling, gehoord op de zitting van 7 juni 2023 in het Justitieel Complex (JC) Zaanstad.

De beroepscommissie heeft vervoer voor klager geregeld, zodat hij op de zitting kon worden gehoord. Klager heeft echter geen gebruik gemaakt van die mogelijkheid en heeft afstand van horen gedaan.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De beklagcommissie is corrupt, nu de klacht is opgevat als te zijn gericht tegen de voortzetting van de dwangbehandeling met medicatie. Zijn klacht ziet er in de eerste plaats op dat het personeel tot op heden niet de afspraak uitvoert dat een groep van vier personeelsleden dagelijks met klager een gesprek voert om te weten wat klagers belevingswereld is en wat zijn gedachten en gevoelens zijn. Die gesprekken zouden moeten uitwijzen of de behandeling met medicatie gestopt kan worden. Klager wil in beroep een uitspraak over het feit dat die gesprekken tot op heden niet hebben plaatsgevonden en niet dat het personeel dat nu nog moet doen. Klager is benadeeld door het feit dat die gesprekken niet hebben plaatsgevonden. De medicatie is zonder die gesprekken en daarmee zonder grondslag voortgezet. Zijn klacht ziet in de tweede plaats op het op deze manier, zonder gesprekken, voortzetten van de medicatie.

De gesprekken zouden volgens de beklagcommissie gaan over dwangmedicatie, maar dat is gelogen. De gesprekken zouden gaan over klagers belevingswereld, zijn gedachten en gevoelens.

De inhoud met toelichting van de verlengingsbeslissing van 1 december 2022 berust op leugens, omdat die beslissing zonder die gesprekken tot stand is gekomen. Klager verlangt uitleg van de beroepscommissie hoe zij dit beoordeelt en aanpakt zonder voorafgaande partijdigheid.

Gesteld wordt dat het personeel van de afdeling Bos contact met klager zoekt en daarop gefocust is, maar dat is niet waar. Het personeel is daartoe niet in staat. Het personeel doet niets om te toetsen of voortzetting van de dwangmedicatie noodzakelijk is. Daar gaat zijn klacht over en daarop moet uitspraak worden gedaan.

 

Standpunt van het hoofd van de instelling

Klager verwacht dat er proactief gesprekken met hem worden gevoerd. Gespreksvoering moet verhalenderwijs gebeuren, omdat klager het asociaal en vervelend vindt als hem vragen worden gesteld. Dit betekent dat het personeel via een verhaal antwoorden op vragen moet proberen te verkrijgen en dat moet ook nog eens een door klager gewenst onderwerp betreffen en op zijn voorwaarden.  Als klager bijvoorbeeld uit de dagbesteding komt en aangeeft direct te willen koken, wil hij dat niet meer en gaat hij naar zijn kamer als hem wordt gezegd dat hij even moet wachten. Er is moeilijk zicht te krijgen op wat klager wil. Het behandelteam zet steeds actief in op het in gesprek komen met klager. De ene keer gaat dat beter dan de andere keer. Soms komt er geen gesprek op gang of reageert klager niet op het behandelteam. Als met klager een afspraak is gemaakt om iets te bespreken, is hij niet op de afgesproken tijd aanwezig.

Eerder is de dwangbehandeling met medicatie gestopt, waarna het niet goed ging. Met medicatie is klagers ziektebeeld stabiel, onderneemt klager meer en is hij minder gevoelig voor prikkels. Zolang klager de medicatie niet vrijwillig wil innemen, zal de dwangbehandeling moeten voortduren. Klager is het daar niet mee eens, omdat hij vindt dat hij geen stoornis heeft en niet gevaarlijk is. De noodzaak van de medicatie is klager niet uit te leggen. Klager wil niet in gesprek met de psychiater. Aan klager is ook op papier uitleg gegeven.

 

3. De beoordeling

Op grond van artikel 16c, in verbinding met artikel 16b, aanhef en onder a, van de Bvt, kan het hoofd van de instelling beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de verpleegde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

 

Het doel van de a-dwangbehandeling is te voorkomen dat de verpleegde langdurig op een speciale zorgafdeling of in de (tbs-)instelling moet verblijven. Er hoeft geen sprake te zijn van een (dreigend) onmiddellijk gevaar, zoals bij de overige vormen van dwangbehandeling (genoemd in artikel 26 van de Bvt en artikel 16b, onder b, van de Bvt).

 

Op grond van artikel 16c, vijfde lid, van de Bvt kan het hoofd van de instelling beslissen tot voortzetting van de a dwangbehandeling, als uit overleg met de behandelend psychiater blijkt dat dit nodig is.

 

Klager is van mening dat niet tot voortzetting van de a-dwangbehandeling had mogen worden beslist omdat, tegen de volgens hem bestaande afspraak in, niet dagelijks gesprekken met hem zijn gevoerd door vier personeelsleden over zijn belevingswereld, gedachten en gevoelens. In beklag heeft klager in dit verband gewezen op een regeling die vanaf 2017 gold tijdens zijn verblijf op de afdeling Duin en gemeld dat daaraan tot zijn verblijf daar in 2019 geen gevolg is gegeven en tot op heden ook niet tijdens zijn daaropvolgende verblijf op de huidige afdeling Bos. De instelling heeft in de beklagprocedure naar voren gebracht dat een degelijke afspraak destijds op de afdeling Duin is gemaakt, maar dat ook op de afdeling Bos het personeel zijn best doet om met klager in gesprek te komen en meer zicht in zijn belevingswereld te krijgen.

 

De beklagcommissie heeft klager niet in zijn bovenstaande mening gevolgd, omdat door de instelling is verklaard dat het personeel op de afdeling Bos gefocust is op contact met klager en daarmee getoetst wordt of de voortzetting van de dwangmedicatie noodzakelijk is.

In beroep ontkent klager die focus van en toetsing door het personeel. Klager heeft gesteld dat alles in de schriftelijke mededeling van de voortzettingsbeslissing is gelogen en is opgeschreven zonder dat dagelijks door vier man personeel met hem is gesproken over zijn belevingswereld, gedachten en gevoelens.

 

In het algemeen geldt als uitgangspunt dat het in een tbs-behandeling van groot belang is dat contact tussen een verpleegde, het personeel op de afdeling en het gehele behandelteam, inclusief de behandelend psychiater, plaatsvindt en dat dit contact wederkerig en niet alleen functioneel van aard is. Alleen op die wijze kan door het personeel en het gehele behandelteam inzicht worden verkregen in de belevingswereld van de verpleegde en in wat nodig is in het kader van de tbs-behandeling en de voortgang daarin.

Tegen de wijze waarop door een instelling vorm wordt gegeven aan de tbs-behandeling staat geen beklag en beroep open. A-dwangbehandeling is een vorm van behandeling in het kader van de tbs-behandeling. Tegen het voortzetten daarvan staat op grond van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden wel beklag en beroep open.

 

Op grond van de stukken en het behandelde ter zitting is voldoende aannemelijk geworden dat het personeel op de afdeling en het behandelteam, inclusief de behandelend psychiater, proberen om met klager (ook inhoudelijke) gesprekken aan te gaan, maar dat dit mede vanwege klagers houding en opvatting daarover niet voldoende lukt. De beroepscommissie begrijpt dat, anders dan klager meent, de destijds op de afdeling Duin gemaakte afspraak niet ook op de afdeling Bos is gemaakt, maar op die afdeling steeds getracht wordt met klager in gesprek te komen. Klager stelt zich op het standpunt dat het personeel niet in staat is het gesprek met hem aan te gaan, maar probeert kennelijk ook zelf niet het gesprek aan te gaan, ook niet met de behandelend psychiater over de a-dwangbehandeling.

 

De behandelend psychiater is juist degene die met het hoofd van de instelling overleg heeft over het (starten en vervolgens) voortzetten van een a-dwangbehandeling. Blijkens de schriftelijke mededeling van de voortzettingsbeslissing van 29 november 2022 bezoekt deze psychiater klager tweewekelijks om over het depot te spreken, maar is klager zelden op de afgesproken tijd op zijn kamer aanwezig. Van het aanbod om zijn vragen schriftelijk aan de behandelend psychiater voor te leggen, heeft klager geen gebruik gemaakt. Klager is ook niet aanwezig op het afgesproken tijdstip voor bespreking van een aanvulling op het behandelplan.

De noodzaak tot voortzetting van de a-dwangbehandeling is verder besproken met de behandelcoördinator, de zorgmanager en de verpleegkundige op 17 november 2022. Daarbij is de second opinion van een niet bij klagers behandeling betrokken psychiater betrokken die zich ook kon vinden in het voortzetten van de a-dwangbehandeling. 

Op 29 november 2022 heeft het hoofd van dienst klager naar zijn mening over het voortzetten van de a-dwangbehandeling gevraagd, maar klager heeft niets gezegd en zijn deur dicht gedaan.

Voor zover klager heeft bedoeld te zeggen dat ook dit allemaal is gelogen, heeft de beroepscommissie geen aanleiding om aan de juistheid van deze beschrijvingen in de schriftelijke mededeling van de voortzettingsbeslissing van 29 november 2022 te twijfelen.

 

Gelet op het voorgaande kan hetgeen klager in beroep heeft aangevoerd niet leiden tot een andere beslissing dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

 

Deze uitspraak is op 21 juni 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, mr. D.W.J. Vinkes en drs. W.M. van der Vlist leden, bijgestaan door mr. E.W. Bevaart, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven