Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/26397/GA, 28 augustus 2023, beroep
Uitspraakdatum:28-08-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          22/26397/GA

            

Betreft [klager]

Datum 28 augustus 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van de directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Ter Apel (hierna: de directeur)

 

1. De procedure

[klager] (hierna: klager) heeft – voor zover in beroep aan de orde – beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een strafcel, vanwege het (schriftelijk) bedreigen van een inrichtingsmedewerker, ingegaan op 11 oktober 2021.

De beklagrechter bij de PI Ter Apel heeft op 8 maart 2022 het beklag gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €62,50 (Ta 202-640). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft de directeur, klager en zijn raadsman mr. T.P. Schut in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van de directeur

In de ochtend van 11 oktober 2021 zag een inrichtingsmedewerker een brief van klager liggen met een doodsbedreiging richting de betreffende medewerker en kondigde klager aan in honger- en dorststaking te gaan tot de moord op de betreffende medewerker.

Diezelfde ochtend ging de medewerker met een collega en klager in gesprek naar aanleiding van de brief. Klager had op dat moment duidelijkheid kunnen verschaffen over het briefje, maar klager weigerde hierover verder uit te weiden. Daarop heeft de functionaris aangegeven een bedreiging niet te accepteren en is klager een rapport aangezegd. Uit inlichtingen van het personeel blijkt dat klager nimmer een tolk is ontzegd. Klager is vervolgens door de directeur gehoord.

Tijdens het voeren van hoorgesprekken worden door directieleden voortdurend controlevragen gesteld als ‘begrijpt u wat ik bedoel?’, ‘begrijpt u wat ik ten aanzien van u heb besloten?’, en wordt afgesloten met ‘wilt u de schriftelijke beschikking nog nader bespreken met behulp van een (telefonische) tolk?’. Mocht door de directeur worden getwijfeld of een gedetineerde het gesprek voldoende begrijpt, dan zal er alsnog een tolk worden ingeschakeld. De directeur heeft, na het stellen van deze controlevragen, geen reden gehad om te twijfelen of klager het gesprek voldoende begreep. Klager heeft daarnaast niet aangegeven dat hij wenste bij te worden gestaan door een (telefonische) tolk en behoefte nadien ook geen nadere bespreking van de beschikking met een tolk. Hierdoor heeft de directeur naar redelijkheid kunnen aannemen dat klager het hoorgesprek voldoende begreep. Daarbij blijkt uit navraag bij het afdelingspersoneel dat klager veelal gesprekken voert in de Nederlandse taal en vertolkt klager vaak gesprekken voor Arabischsprekende medegedetineerden.

Tijdens het hoorgesprek heeft klager weliswaar aangegeven dat het niet gaat over een bedreiging maar over een protest, maar niet dat het gaat om een interpretatiefout waarbij hij zou bedoelen ‘moord door’ in plaats van ‘moord op’. Sterker nog, klager heeft aangegeven achter de geschreven brief te staan en heeft verteld geen spijt te hebben van de geschreven brief. Hierdoor heeft de directeur geoordeeld dat klager met deze gedragingen de orde en veiligheid in het geding heeft gebracht en heeft de directeur besloten aan klager een disciplinaire straf op te leggen van vijf dagen opsluiting in een strafcel. Deze dagen kon klager gebruiken om te werken aan het herstel van de relaties met de medewerkers van de afdeling, in het bijzonder de medewerker aan wie de bedreiging was gericht. Hiervan heeft klager geen gebruik gemaakt. Op 14 oktober 2021 heeft klager nogmaals aangegeven bij zijn standpunt te willen blijven.

Er is voldoende vast komen te staan dat klager met het schrijven van deze brief de orde en veiligheid in het geding heeft gebracht. Klager heeft meerdere malen bevestigd achter de geschreven brief te staan, waardoor niet kan worden gesteld dat er sprake is van een interpretatiefout en dus wél aannemelijk is dat klager wel degelijk bedoelde ‘moord op’. De opgelegde disciplinaire straf is dan ook niet onredelijk of onbillijk.

De voorzitter van de beklagcommissie stelt dat hij geen kennis heeft kunnen nemen van de brief, omdat deze brief niet aan de stukken was toegevoegd en hij daardoor niet kon beoordelen of de directeur de beslissing tot het opleggen van de disciplinaire straf in redelijkheid heeft kunnen nemen. Hoewel de brief niet aan de stukken is toegevoegd en klager (kennelijk) ook niet meer beschikte over de brief, is deze stelling opmerkelijk. Klager heeft namelijk voorafgaand aan de zitting een brief met dezelfde strekking opgemaakt en deze is door klagers gemachtigde ter zitting getoond. In deze brief stond: ‘Honger- en dorststaking tot moord op [naam medewerker]’. Nu de voorzitter van de beklagcommissie naar aanleiding hiervan niet heeft verzocht de brief na te zenden, is de directeur ervan uitgegaan dat de voorzitter zich hierdoor kennelijk voldoende geïnformeerd achtte en heeft hij de brief niet meer nagezonden.

 

Standpunt van klager

Klager heeft geen standpunt in beroep ingenomen.

 

3. De beoordeling

Voor zover door de directeur wordt geklaagd over de procedure bij de beklagrechter, gaat de beroepscommissie hieraan voorbij, nu het beklag in beroep opnieuw ten gronde wordt beoordeeld.

Op grond van artikel 57, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet dient een gedetineerde zoveel mogelijk in een voor hem begrijpelijke taal te worden gehoord, voorafgaand aan de oplegging van een disciplinaire straf. Uit het tweede lid van dit artikel volgt dat het horen van de gedetineerde zo nodig geschiedt met bijstand van een tolk.

Vast staat dat tijdens het hoorgesprek geen gebruik is gemaakt van een tolk. De beklagrechter heeft ter zitting geconstateerd dat klager de Nederlandse taal niet voldoende beheerst.

Naar het oordeel van de beroepscommissie is echter voldoende aannemelijk geworden dat bijstand van een tolk in dit geval niet nodig was. Uit het hoorgesprek met de directeur volgt immers dat klager tijdens dit gesprek heeft aangegeven achter de brief met de bedreiging te blijven staan en in hongerstaking te blijven tot de moord op de desbetreffende medewerker.

De omstandigheid dat klager deze bedreiging zelf aanmerkt als protest en de omstandigheid dat klager ten overstaan van de (voorzitter van de) beklagcommissie heeft uitgelegd dat hij bedoelde te zeggen dat hij (klager) vermoord werd door de desbetreffende medewerker, worden door beroepscommissie gepasseerd. Het eerste is namelijk niet relevant en het laatste acht de beroepscommissie niet geloofwaardig.

Gelet op de stukken in het dossier, waaronder het schriftelijke verslag van de betreffende inrichtingsmedewerker, de schriftelijke mededeling van de disciplinaire straf en de in beroep overgelegde brief, kon de directeur naar het oordeel van de beroepscommissie in redelijkheid en billijkheid een disciplinaire straf aan klager opleggen wegens bedreiging van een inrichtingsmedewerker. De beroepscommissie zal het beroep dan ook gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen voor zover in beroep aan de orde en het beklag alsnog ongegrond verklaren. De aan klager toegekende tegemoetkoming komt daarmee te vervallen.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter voor zover in beroep aan de orde en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 28 augustus 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. A.B. Baumgarten en mr. D. van der Sluis, leden, bijgestaan door mr. D. Boessenkool, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven