Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/33112/GV, 23 mei 2023, beroep
Uitspraakdatum:23-05-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          23/33112/GV

            

Betreft [klager]

Datum 23 mei 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 5 april 2023 klagers verzoek om incidenteel verlof afgewezen.

 

[…] heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn gemachtigde en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft verzocht om incidenteel verlof, zodat hij afscheid kan nemen van zijn zieke vader, wiens gezondheid hard achteruitgaat. De afwijzing van zijn verzoek levert een onredelijke en onbillijke situatie op. Klagers belang om nog één keer een bezoek aan zijn vader te kunnen brengen en volwaardig afscheid van hem te kunnen nemen, dient te prevaleren. Verweerder acht het vluchtgevaar groot, maar voor klager is dit een grijs gebied en niet toetsbaar. Hij is al jaren gedetineerd, onherroepelijk veroordeeld, is niet als verdachte aangemerkt in het Marengo-proces en zijn gedrag in de inrichting is altijd goed geweest. Klager verzoekt om het beroep mondeling te mogen toelichten.

 

Standpunt van verweerder

De aanwezige risico’s wegen zwaarder dan klagers persoonlijke belang om zijn vader te bezoeken. In de bestreden beslissing is uitvoerig gemotiveerd waarom zich meerdere, in de wet genoemde weigeringsgronden voordoen. Dat klager in het Marengo-proces niet als verdachte is aangemerkt en dat hij in de inrichting positief gedrag laat zien, maakt dit niet anders. Het Openbaar Ministerie (OM), de vrijhedencommissie, het Bureau Inlichtingen en Veiligheid en de Dienst Vervoer & Ondersteuning (DV&O) hebben allen negatief geadviseerd. Namens klager zijn geen aanvullende stukken overgelegd die de band tussen hem en zijn vader onderbouwen.

 

3. De beoordeling

Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, omdat de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen.

 

Klager is sinds 30 augustus 2019 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van tien jaar en acht maanden met aftrek, wegens medeplegen van medeplichtigheid tot het medeplegen van moord. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 23 april 2028.

 

In artikel 21 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) staat dat incidenteel verlof kan worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is.

Op grond van artikel 22, eerste lid, van de Regeling dient, voordat het incidenteel verlof wordt verleend voor een bezoek aan een persoon, ten aanzien van de te bezoeken persoon vast te staan dat: a. de beweerde band bestaat, b. de relatie hecht is, en c. de te bezoeken persoon geen bezwaar tegen het bezoek heeft.

Op grond van artikel 23 van de Regeling kan incidenteel verlof worden verleend voor een bezoek aan een in levensgevaar verkerende ouder van de gedetineerde.

In artikel 4 van de Regeling is benoemd om welke redenen verlof wordt geweigerd. Het verlof wordt onder meer geweigerd in geval van een ernstig vermoeden dat de gedetineerde zal proberen zich aan de detentie te onttrekken (sub a) en het ontbreken van een aanvaardbaar verlofadres (sub j).

 

Klager heeft verzocht om incidenteel verlof, zodat hij afscheid kan nemen van zijn zieke vader, wiens gezondheid hard achteruitgaat. Zijn vader is dement en wordt thuis verzorgd. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen, omdat sprake is van een risico op het zich onttrekken aan de detentie (vluchtgevaar). Verweerder vermeldt ook dat klager geen stukken heeft aangeleverd waaruit blijkt dat de te bezoeken persoon zijn vader is.

 

Voor wat betreft dit laatste, ziet de beroepscommissie geen aanknopingspunten voor het standpunt dat het door klager ingediende verzoek niet voldoet aan het bepaalde in artikel 22, eerste lid, van de Regeling. De informatie die zich in het dossier bevindt, waaronder het (positieve) advies van de medisch adviseur bij de afdeling Individuele Medische Advisering en de gegeven informatie vanuit de inrichting, geven geen aanleiding om de band tussen klager en de te bezoeken persoon (in casu zijn vader) in twijfel te trekken. Deze omstandigheid had dan ook niet in redelijkheid ten grondslag kunnen worden gelegd aan de afwijzing van klagers verzoek.

 

Niettemin en ondanks het belang dat klager heeft bij een bezoek aan zijn vader, is de beroepscommissie van oordeel dat sprake is van een forse contra-indicatie voor verlofverlening. Klager is geplaatst op de lijst van gedetineerden met een vlucht-/maatschappelijk risico, waaraan mede ‘aanwijzingen ten aanzien van vluchtgevaar’ ten grondslag liggen. In het kader van verlofverlening acht het OM het vluchtgevaar groot, ook indien het verlof onder begeleiding en bewaking van de DV&O wordt verleend, gezien de (context van de) feiten waarvoor klager is veroordeeld. Ook het Bureau Inlichtingen en Veiligheid heeft in dit kader negatief geadviseerd. Tegen de achtergrond van het voorgaande zijn er voldoende aanwijzingen om aan te nemen dat het opgegeven verlofadres niet in orde is bevonden. Vanuit de DV&O, belast met de bewaking/begeleiding van het verlof, is ook te kennen gegeven dat op basis van bij hen bekende informatie een (eventueel) bezoek op het verlofadres niet wenselijk is. De beroepscommissie is van oordeel dat dit de afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigt.

 

Gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4, aanhef en onder a en j, van de Regeling en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 23 mei 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. S. Djebali, voorzitter, mr. A. Pahladsingh en mr. D.W.J. Vinkes, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven