Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/31521/GV, 21 juni 2023, beroep
Uitspraakdatum:21-06-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          23/31521/GV

    

Betreft [klager]

Datum 21 juni 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 11 januari 2023 klagers verzoek om strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) afgewezen.

 

Klagers raadsman, mr. M. Broere, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager is op 8 juli 2022 door het gerechtshof veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden (de beroepscommissie leest: acht maanden). Daartegen is cassatie ingesteld en die procedure loopt nog. Het betreft een zeer omvangrijk dossier van duizenden pagina’s. De doorlooptijd van de behandeling bij de Hoge Raad zal nog vele maanden zijn. Het valt niet te verwachten dat de cassatieprocedure in 2023 in zijn geheel tot een einde is gebracht. Er bestaat geen titel voor het toepassen van voorlopige hechtenis. De bestreden beslissing maakt dat wordt aangenomen dat klager schuldig is, hetgeen in strijd is met de onschuldpresumptie. Klager wordt ten onrechte geadviseerd om het cassatieberoep in te trekken. De straf die reeds onherroepelijk is, heeft klager inmiddels voor tweederde gedeelte ondergaan.

 

Standpunt van verweerder

Klagers verzoek is afgewezen, omdat de nog lopende strafzaak in de weg staat aan het verlenen van strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling. Blijkens de toelichting op artikel 40a van de Regeling kunnen lopende onderzoeken van politie en justitie zich tegen het verlenen van strafonderbreking verzetten (Stcrt. 2012, 7141). Klager heeft in een nog lopende strafzaak cassatie ingesteld tegen de oplegging van een gevangenisstraf van acht maanden wegens een woninginbraak. De vrijhedencommissie heeft om die reden negatief geadviseerd ten aanzien van klagers verzoek. Uit vaste jurisprudentie van de beroepscommissie volgt dat aan het belang van een behoorlijke rechtspleging redelijkerwijs afbreuk wordt gedaan indien klager Nederland vroegtijdig en voorgoed verlaat (bijvoorbeeld RSJ 20 april 2021, R-20/7544/GV). De namens klager aangevoerde argumenten doen niet af aan dat oordeel.

3. De beoordeling

Klager is sinds 29 juli 2021 gedetineerd. Hij ondergaat op dit moment een gevangenisstraf van drie jaar en zes maanden met aftrek, wegens woninginbraak. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 7 maart 2024. Er loopt daarnaast nog een andere strafzaak, waarin klager nog niet onherroepelijk is veroordeeld.

 

Klager behoort tot de categorie strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland. Ingevolge artikel 40a van de Regeling kan strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend. Indien een vrijheidsstraf van ten hoogste drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend nadat ten minste de helft van de straf is ondergaan. Indien een vrijheidsstraf van meer dan drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend, nadat ten minste tweederde gedeelte van de straf is ondergaan. Aan de strafonderbreking wordt de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert.

 

Uit de toelichting op artikel 40a van de Regeling volgt dat redenen kunnen bestaan die zich tegen het verlenen van strafonderbreking kunnen verzetten. Daarbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan de belangen van slachtoffers en de mate waarin de rechtsorde door het door de vreemdeling gepleegde delict was geschokt. Ook kunnen lopende onderzoeken van politie en justitie zich tegen het verlenen van strafonderbreking verzetten (Stcrt. 2012, 7141).

 

Voor wat betreft dat laatste begrijpt de beroepscommissie uit de reactie op het beroepschrift dat verweerder ook zaken die onder de rechter zijn, zoals in klagers geval bij de Hoge Raad, hiertoe rekent. Dit standpunt is niet onredelijk of onbillijk, nu de verlening van strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling als consequentie heeft dat klager Nederland voorgoed moet verlaten, wat niet in het belang kan zijn van een goede rechtspleging in de betreffende strafzaak. De namens klager aangevoerde argumenten doen niet af aan dit oordeel.

 

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 21 juni 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. S. Djebali, voorzitter, F. van Dekken een mr. D.W.J. Vinkes, leden, bijgestaan door mr. M. Olde Keizer, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven