Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/31341/GA, 19 juni 2023, beroep
Uitspraakdatum:19-06-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          23/31341/GA

              

Betreft [klager]

Datum 19 juni 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen het onvoldoende voortvarend handelen van klagers casemanager omtrent klagers verzoek tot deelname aan een penitentiair programma (PP).

 

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Krimpen aan den IJssel heeft op 28 december 2022 het beklag ongegrond verklaard (IJ-2022-1630). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

 

Klagers raadsman, mr. H. Külcü, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

 

De beroepscommissie heeft klagers raadsman en […], juridisch medewerker bij de PI Krimpen aan den IJssel, gehoord op de zitting van 14 april 2023 in het Justitieel Complex (JC) Zaanstad. Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager kan zich niet verenigen met de uitspraak van de beklagrechter en de gronden waarop die berust. Bovendien is de beslissing ontoereikend gemotiveerd en onbegrijpelijk.

 

Op 30 juni 2022 is er namens klager een verzoek tot deelname aan een PP ingediend. Klagers PP-datum was vastgesteld op 31 oktober 2022. Dit betreft dus een periode van vier maanden. Doorgaans zijn er drie maanden nodig om alle benodigde stukken te verzamelen. Vervolgens heeft de Divisie Individuele Zaken (DIZ) zes weken om een beslissing te nemen. Dat lukt, wanneer er tijdig wordt gestart. Reden waarom de casemanager ruim voldoende de tijd had om alle relevante stukken te verzamelen.

 

Klager had op 30 juni 2022 een percentage van 59% gewenst gedrag. Dit was een week later waarschijnlijk al 60%. Aan het percentage van 59% kan dus geen gewicht worden toegekend. Daarnaast geldt dit percentage niet als criterium voor de inrichting om een verzoek tot deelname aan een PP in behandeling te nemen. Ook kan geen gewicht worden toegekend aan de omstandigheid dat klager nog geen bankrekening had, nu klager pas vier maanden na zijn aanvraag verlof heeft gekregen om een en ander te gaan regelen. Ook kan de omstandigheid dat klager geen werk heeft gevonden geen gewicht in de schaal leggen. In beginsel wordt klager geacht zelf werk te kunnen vinden, maar daarin hoort de casemanager bijstand te verlenen.

 

De casemanager heeft onvoldoende inzichtelijk gemaakt welke handelingen ten aanzien van klagers aanvraag zijn verricht en hoe verloren tijd is gecompenseerd, terwijl daar doorgaans wel een overzicht van wordt verschaft. Er is niet gebleken dat de casemanager gedurende enkele maanden een poging heeft ondernomen om de beoogde PP-datum te realiseren. De twee verlofmomenten zijn daartoe onvoldoende.

 

Op 31 oktober blijkt vervolgens uit navraag bij DIZ dat er geen advies vanuit de inrichting is binnengekomen en dat zij om die reden geen beslissing kan nemen op het verzoek tot deelname aan een PP. Klager heeft op deze wijze veel vertraging opgelopen ten aanzien van het werken aan zijn re-integratie buiten de inrichting.

 

Daarbij wordt klager op geen enkele wijze gecompenseerd voor deze vertraging. Uit vaste jurisprudentie van de beroepscommissie (RSJ 30 december 2021, R-20/6576/GA, en RSJ 4 oktober 2019, R-18/1819/GA) blijkt dat de casemanager ten aanzien van het faseringstraject voldoende voortvarend en zorgvuldig dient te handelen, om vertragingen binnen dit traject te voorkomen. Uit de jurisprudentie blijkt tevens dat er een zorgplicht rust op de casemanager om de tijd die verloren is gegaan op onderdelen in te halen op andere onderdelen en het een en ander te bespoedigen. Dit is niet gebleken in casu. Aan de hand van de eerdergenoemde data is reeds aangegeven waar er tijd verloren is gegaan.

 

Niet bekend is per wanneer klager uiteindelijk heeft deelgenomen aan een PP. Wanneer dit bekend is, kan pas worden vastgesteld hoe disproportioneel het handelen van de casemanager is geweest. Daarom wordt verzocht om de zaak aan te houden, zodat dit kan worden uitgezocht.

 

Verzocht wordt om het beroep gegrond te verklaren en aan klager een vergoeding toe te kennen.

 

Standpunt van de directeur

Er is sprake van een oneigenlijke uitbreiding van het oorspronkelijke beklag, nu pas ter zitting in beroep wordt geklaagd over de percentages.

 

De casemanager heeft wel voortvarend gehandeld. Op 30 juni 2022 is klagers aanvraag bij de casemanager binnengekomen. Toen had klager 59% gewenst gedrag en kwam daarom niet in aanmerking voor deelname aan het PP. Dit is met klager besproken. Dit percentage is het resultaat van een rekentool die door de backoffice van Dienst Justitiële Inrichtingen wordt gemaakt. Deze norm wordt gehanteerd voor alle gedetineerden in de inrichting. Dit blijkt ook uit navraag bij de afdeling Detentie & Re-integratie. Daarnaast had klager ook geen bankrekening. Daarom is eerst kortdurend verlof in gang gezet. Dat staat los van het percentage gewenst gedrag, maar geeft aan dat de casemanager voortvarend heeft gehandeld.

 

Een bankrekening is nodig om met PP te gaan. Meer hoefde de casemanager op dat moment niet te doen, omdat klager nog geen 60% gewenst gedrag had. Pas bij 60% hoeft de casemanager in actie te komen. Op 1 december 2022 had klager 62% gewenst gedrag en was daarom een bespreekgeval. Het zou kunnen dat klager tussen 59% en 62% is gedegradeerd, omdat anders – gelet op het tijdsverloop – een grotere stijging was te verwachten. Om een herbeoordeling van de percentages kan een gedetineerde zelf verzoeken. Klagers casemanager heeft hem ook aangemeld bij de beroepentuin. Bij elk verzoek wordt een herberekening gemaakt. Dit gebeurt niet periodiek. De casemanager is wekelijks op de afdeling.

3. De beoordeling

Verzoek tot aanhouding          

Klagers raadsman verzoekt om de zaak aan te houden, om uit te zoeken per wanneer klager heeft deelgenomen aan een PP. De beroepscommissie acht zich op grond van de stukken in het dossier en wat ter zitting is besproken echter voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen. Zij wijst het verzoek dan ook af.

 

Omvang van het beroep

Anders dan de directeur is de beroepscommissie van oordeel dat hetgeen namens de klager is aangevoerd geen oneigenlijke uitbreiding van het beklag betreft, nu het percentage gewenst gedrag in de onderhavige zaak onmiskenbaar samenhangt met het handelen van de casemanager. Een en ander volgt ook uit het verweerschrift van de directeur in de beklagprocedure.

 

Inhoudelijke beoordeling van het beklag

Blijkens de stukken in het dossier heeft klager op 30 juni 2022 een aanvraag voor deelname aan het PP ingediend. Klagers PP-datum was vastgesteld op 31 oktober 2022. Op 5 oktober en 6 november 2022 is klager met kortdurend re-integratieverlof gegaan om zaken rondom zijn bankrekening te regelen. Uit het verweerschrift van de directeur van 1 december 2022 volgt dat klager op dat moment was aangemeld bij de Beroepentuin, waarna een reclasseringsadvies is aangevraagd en klager is aangemeld voor het opmaken van de deelnameverklaring en de programmatische uren van zijn PP.

 

Het is niet gebleken dat de casemanager in de periode vanaf klagers aanvraag (30 juni 2022) tot aan klagers eerste kortdurende re-integratieverlof (5 oktober 2022) heeft verricht om klagers verzoek om deelname aan een PP in gang te zetten of te bespoedigen. De omstandigheid dat klager op het moment van de aanvraag nog geen 60%, maar 59%, gewenst gedrag vertoonde, ontslaat de casemanager niet van de verplichting voortvarend te handelen ten aanzien van klagers aanvraag. Pas na 5 oktober 2022, en met name vanaf november 2022, is het een en ander voor klagers aanvraag in gang gezet. Gelet hierop heeft klagers casemanager in voornoemde periode onvoldoende voortvarend gehandeld ten aanzien van klagers aanvraag voor deelname aan het PP.

 

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Nu niet evident is dat klager in aanmerking kwam voor deelname aan een PP en hij bovendien zelf rechtstreeks bij DIZ een verzoek om deelname aan een PP had kunnen indienen (vergelijk RSJ 31 januari 2023, 22/28714/GA), zal de beroepscommissie niet aansluiten bij het standaardbedrag voor het ten onrechte niet mogen deelnemen aan een PP. Zij zal de hoogte van de tegemoetkoming bepalen op €40,-.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €40,-.

 

Deze uitspraak is op 19 juni 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. E. Dinjens, voorzitter, mr. A. Pahladsingh en mr. R. Raat, leden, bijgestaan door mr. D. Boessenkool, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven