Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/23411/GA, 22 november 2023, beroep
Uitspraakdatum:22-11-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    21/23411/GA
    
            
Betreft    [klager]
Datum    22 november 2023


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen (zo begrijpt de beroepscommissie) het niet (voortvarend) handelen van de directeur ten aanzien van klagers verzoek tot plaatsing in een Zeer Beperkt Beveiligde Inrichting (ZBBI).

De beklagcommissie bij de locatie Esserheem te Veenhuizen heeft op 24 september 2021 het beklag ongegrond verklaard                    (Eh 2021/393). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw mr. T.E. Korff en de directeur van de locatie Esserheem (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klagers ZBBI-datum is vastgesteld op 3 mei 2021. De beroepscommissie heeft het beroep tegen de selectiebeslissing van                        3 november 2020 gegrond verklaard (RSJ 10 juni 2021, R 20/8479/GB) en daarin overwogen dat niet kan worden geconcludeerd dat vaststaat dat klager na detentie zal worden overgeleverd aan Polen, en dat klager in een Beperkt Beveiligde Inrichting kan worden geplaatst, zij het zonder toekenning van de gebruikelijke regimaire verloven. 

Bij klager is sprake van een strafrestant van ten minste zes weken, een aanvaardbaar verlofadres en hij is gepromoveerd. Over de situatie in Polen zijn opnieuw prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie. De rechtbank Amsterdam houdt overleveringsverzoeken naar Polen in afwachting van de beantwoording van deze vragen aan. De beantwoording van deze vragen zal nog geruime tijd op zich laten wachten. Gelet hierop staat niet vast dat klager naar Polen zal worden overgeleverd, zodat niet kan worden gesteld dat klager niet geschikt is voor plaatsing in een ZBBI. Daarbij is geen acht geslagen op de onschuldpresumptie, nu de overlevering enkel wordt gevraagd voor een strafvervolging en geen strafexecutie. De bestreden beslissing is dan ook onzorgvuldig tot stand gekomen en onvoldoende gemotiveerd. 

Nu de inrichting slechts negen dagen nodig had om de selectiefunctionaris het selectieadvies van 11 augustus 2021 toe te laten komen, vraagt klager zich af wat het probleem is om dit ook te doen voor zijn verzoek tot plaatsing in een ZBBI. 

Voorts is onvoldoende rekening gehouden met klagers positieve gedrag en zijn belangen om te faseren. Klager heeft belang bij een doorplaatsing naar een ZBBI (of een Beperkt Beveiligde Afdeling (BBA)), nu hij daarin toegang heeft tot een telefoon en internet en dit het volgen van zijn studie makkelijker maakt. Indien klager nog geen verloven worden toegekend, kan klager de vakken in ieder geval online volgen. Daarnaast kan klager door internettoegang zijn problemen met de Belastingdienst oplossen, zijn zaak in Polen voorbereiden, ondersteuning krijgen bij zijn gezondheidsproblemen en bankzaken regelen. Klager dient te worden voorbereid op zijn invrijheidstelling. Als hij niet kan faseren, blijft hij tot aan zijn invrijheidstelling in een gesloten inrichting en moet hij zijn studie afbreken. Een geleidelijke terugkeer in de maatschappij is vanuit het oogpunt van resocialisatie – en in het belang van de samenleving – beter. 

Daarnaast heeft de directeur de aanvraag voor de fasering niet aan de selectiefunctionaris doorgestuurd, terwijl een verzoek van een gedetineerde tot fasering altijd moet worden ingediend. Gelet op de overwegingen van de beroepscommissie in RSJ 28 juni 2021, 21/21661/GB, kwam klager al vóór 1 juli 2021 in aanmerking voor plaatsing in een ZBBI en had hij automatisch in een BBA geplaatst moeten worden. De lopende overleveringsprocedure staat daaraan niet in de weg. Het deeladvies en reclasseringsadvies Detentie & Re-integratie zijn pas op 26 juni 2021 door de inrichting ontvangen en het verzoek is besproken in het multidisciplinair overleg van 8 juli 2021 en de vrijhedencommissie van 20 juli 2021. Daarom heeft de directeur het selectieadvies van klager niet verder in behandeling genomen en geweigerd dit advies aan de selectiefunctionaris te zenden. Dit staat haaks op de overweging van de beroepscommissie in RSJ 28 juni 2021, 21/21661/GB, dat vertragingen in de inrichting niet voor rekening van de gedetineerde mogen komen.

Verzocht wordt het beroep gegrond te verklaren en de directeur opdracht te geven een nieuwe beslissing te nemen en het verzoek van klager voor plaatsing in de ZBBI ter beslissing aan de selectiefunctionaris toe te zenden. 

Standpunt van de directeur
De directeur persisteert bij het verweerschrift in de beklagprocedure en verzoekt het beroep van klager ongegrond te verklaren. 

 

3. De beoordeling
De beroepscommissie merkt allereerst op dat zij ernaar streeft om spoedig uitspraak te doen. Zij betreurt het dat de uitspraak op dit beroep lang op zich heeft laten wachten.

Klager stelt zich op het standpunt dat hij tijdig – namelijk vóór de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen (Wet S&B) op        1 juli 2021 – een verzoek tot plaatsing in een ZBBI heeft ingediend, waardoor hij van rechtswege in een BBA geplaatst had moeten worden (zie RSJ 28 juni 2021, 21/21661/GB). 

Vertraging in de afhandeling van het verzoek tot plaatsing in een ZBBI
De beroepscommissie is van oordeel dat op grond van de toelichting van de directeur voldoende aannemelijk is geworden dat klagers aanvraag tot plaatsing in een ZBBI voortvarend in behandeling is genomen, maar dat de benodigde adviezen en inlichtingen, die op grond van artikel 3 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting vereist zijn, op 1 juli 2021 nog niet waren ontvangen en de aanvraag om die reden op 1 juli 2021 nog niet compleet was om te kunnen worden voorgelegd aan de selectiefunctionaris. Van onvoldoende voortvarendheid is dan ook geen sprake, nu deze vertraging de directeur niet te verwijten valt.  Dit kan daarom niet tot een gegrondverklaring van het beklag leiden. 

Niet doorsturen van het verzoek tot plaatsing in een ZBBI aan de selectiefunctionaris
Voorts blijkt uit de stukken dat de directeur klagers verzoek niet ter beslissing heeft voorgelegd aan de selectiefunctionaris, omdat de ZBBI met de inwerkingtreding van de Wet S&B is vervallen.  

De beroepscommissie stelt voorop dat een gedetineerde op grond van artikel 18 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) het recht heeft om een verzoek tot fasering in te dienen bij de selectiefunctionaris. Ook na 1 juli 2021 diende te worden beoordeeld of een gedetineerde voor 1 juli 2021 in aanmerking kwam voor plaatsing in een ZBBI, mits een verzoek daartoe tijdig (in elk geval voor                1 juli 2021) was gedaan. De inrichting kan een gedetineerde hierover informeren, maar de beslissingsbevoegdheid ligt bij de selectiefunctionaris (namens de Minister voor Rechtsbescherming), temeer nu tegen een eventuele afwijzing van het verzoek op grond van artikel 72 van de Pbw beroep openstaat bij de beroepscommissie (zie ook RSJ 16 januari 2017, 16/3385/GA). 

Gelet hierop dient de beslissing van de directeur om klagers verzoek niet voor te leggen aan de selectiefunctionaris als onredelijk en onbillijk te worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. 

De beroepscommissie is ambtshalve bekend met klagers beroep tegen de afwijzing van zijn plaatsing in een BBI van 8 juli 2021, dat door de beroepscommissie ongegrond is verklaard en waarin – kortgezegd – is geoordeeld dat het verwikkeld zijn in een overleveringsprocedure met zich brengt dat klager niet in aanmerking kon komen voor plaatsing in een BBA (RSJ 18 maart 2022, 21/22279/GB). Nu reeds een beslissing op klagers verzoek tot plaatsing in een BBA is genomen, zal de beroepscommissie de directeur niet opdragen een nieuwe beslissing te nemen. Evenmin ziet de beroepscommissie aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen, nu klager geen nadeel heeft geleden, omdat hij, gelet op het voorgaande, niet in een BBA kon worden geplaatst. 

 

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.


Deze uitspraak is op 22 november 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. D.R. Sonneveldt, voorzitter, mr. E. Dinjens en mr. R. Raat, leden, bijgestaan door mr. D. Boessenkool, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven