Nummer 23/32040/GA
Betreft [klager]
Datum 9 oktober 2023
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
de directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Alphen te Alphen aan den Rijn (hierna: de directeur)
1. De procedure
[klager] (hierna: klager) heeft beklag ingesteld tegen (zo begrijpt de beroepscommissie) de (fictieve) weigering van de directeur om gevolg te geven aan de uitspraak van de beklagcommissie (kenmerk AR 2022/857) door klager niet in het plusplusprogramma te plaatsen noch bovenaan de wachtlijst daarvan.
De beklagcommissie bij de PI Alphen heeft op 9 februari 2023 het beklag gegrond verklaard en bepaald “dat de directeur een nieuwe beslissing neemt binnen veertien dagen met inachtneming van artikel 68, tweede lid, van de Pbw [Penitentiaire beginselenwet]”. Voorts heeft de beklagcommissie geoordeeld dat zij “zich [schaart] achter het verzoek van klager om bovenaan de wachtlijst te worden geplaatst” (AR 2022/1082). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.
De beroepscommissie heeft de […], juridisch medewerker bij de PI Alphen en klager (telefonisch) gehoord op de zitting van 14 april 2023 in het Justitieel Complex (JC) Zaanstad. Per abuis is geen vervoer voor klager geregeld, zodat hij niet ter zitting is verschenen. Met klagers instemming is hij telefonisch gehoord.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van de directeur
De reden van het beroep is dat de beklagcommissie op de stoel van de directeur is gaan zitten en de onredelijke eis stelt dat klager op de wachtlijst moet worden geplaatst.
In de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) is er op grond van artikel 1, onder i. en j., sprake van een basisprogramma en een plusprogramma. Het plusplusprogramma waar klager in geplaatst wenst te worden, dan wel boven aan de wachtlijst voor wenst te worden geplaatst, betreft een lokale proeftuin in de PI Alphen. In dit programma zijn twaalf plekken beschikbaar. Omdat het een lokale proeftuin is, is dit programma niet in de huisregels van de PI Alphen opgenomen. Dit zal gebeuren wanneer de proeftuin is afgelopen. Een dergelijk programma is niet in de wet vastgelegd. Het beleid binnen de inrichting is dat geen enkele gedetineerde rechten kan ontlenen aan diens plusregime om deel te kunnen nemen aan de proeftuin.
Gedetineerden dienen een motivatiebrief te schrijven voor plaatsing in de proeftuin, voordat beslist wordt of de gedetineerde een geschikte kandidaat hiervoor is. Voor het schrijven van de motivatiebrief dient de gedetineerde te voldoen aan een aantal criteria, waaronder het criterium dat een gedetineerde zes maanden vrij van rapporten als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Pbw moet zijn. Met een rapport wordt een schriftelijk verslag bedoeld dat aan de directeur wordt medegedeeld, waarna de directeur beslist of aan de gedetineerde een disciplinaire straf wordt opgelegd. Ook in het contract dat klager voor het plusplusprogramma heeft ondertekend, wordt met ‘rapport’ een schriftelijk verslag bedoeld.
Op 6 oktober 2022 is aan klager een rapport zoals bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Pbw aangezegd. Gelet hierop kan klager pas vanaf 6 april 2023 een verzoek doen tot deelname aan het plusplusprogramma. Tot die tijd verblijft klager in het plusprogramma, zoals bedoeld in art. 1, onder j, van de Regeling.
Gelet op het algemeen geldend beleid in de inrichting en het feit dat het om een extra ‘plus’-programma gaat, is de beslissing omtrent het uitblijven van plaatsing in de lokale proeftuin, dan wel om klager geen voorrang te geven op de wachtlijst, niet aan te merken als onredelijk of onbillijk.
Verzocht wordt de uitspraak van de beklagcommissie te vernietigen en het ingestelde beroep gegrond te verklaren.
Standpunt van klager
Klager heeft in de aanvulling op zijn klaagschrift uitgebreid uiteengezet waarom toepassing van artikel 68, zevende lid, van de Pbw de directeur niet ontslaat van zijn verplichting tot het ongedaan maken van de rechtsgevolgen die nog ongedaan te maken zijn, zoals bedoeld in artikel 68, zesde lid, van de Pbw.
De directeur heeft klager niet bovenaan (of zelfs maar op) de wachtlijst voor het plusplusprogramma geplaatst, terwijl hem dit wel was opgedragen in de eerdere uitspraak van de beklagcommissie.
3. De beoordeling
In AR 2022/857 heeft klager zich beklaagd over degradatie uit het plusplusprogramma. Aan deze degradatiebeslissing lag een schriftelijk verslag van 6 oktober 2022 ten grondslag. De beklagcommissie heeft in de uitspraak van 28 november 2022 het beklag gegrond verklaard en aan klager een tegemoetkoming toegekend van €22,50. Tegen die uitspraak is geen beroep ingesteld. De beroepscommissie kan in deze zaak dus niet oordelen over de uitspraak van de beklagcommissie in AR 2022/857, maar merkt volledigheidshalve op dat óók aan beslissingen rondom het plusplusprogramma eisen mogen worden gesteld (vergelijk RSJ 17 mei 2018, 17/2325/GA).
In dit beroep is uitsluitend de vraag aan de orde of de directeur, met inachtneming van voornoemde uitspraak, kon besluiten om klager niet wederom in het plusplusprogramma (terug) te plaatsen en hem ook niet bovenaan de wachtlijst te plaatsen, zoals klager had verzocht. De beroepscommissie beantwoordt deze vraag, evenals de beklagcommissie, ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
De beklagcommissie heeft in de eerdere uitspraak onder meer overwogen: “Het rapport getuigt van het zoeken van spijkers op laag water” en “Kort en goed meent de commissie dat het rapport onterecht is opgelegd”. De beslissing om klager terug te plaatsen naar het (reguliere) plusprogramma is op die gronden onredelijk bevonden. Omdat de rechtsgevolgen niet meer ongedaan gemaakt konden worden, is aan klager een tegemoetkoming toegekend.
Weliswaar heeft de beklagcommissie de directeur toen niet opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen, maar tegen deze achtergrond is het wel degelijk onredelijk en onbillijk dat de directeur klager niet wederom heeft geselecteerd voor het plusplusprogramma en hem opnieuw dit ene rapport (nota bene een schriftelijk verslag, en geen disciplinaire straf) tegenwerpt.
De beroepscommissie verklaart het beroep evenwel gegrond voor zover dit ziet op de beslissing van de beklagcommissie dat “zij zich [schaart] achter het verzoek van klager om bovenaan de wachtlijst te worden geplaatst”, nu artikel 68, tweede en derde lid, van de Penitentiaire beginselenwet hierin niet voorziet.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond voor zover dit ziet op de beslissing van de beklagcommissie dat “zij zich [schaart] achter het verzoek van klager om bovenaan de wachtlijst te worden geplaatst” en vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.
De beroepscommissie verklaart het beroep voor het overige ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie, met aanvulling van de gronden.
Deze uitspraak is op 9 oktober 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. E. Dinjens, voorzitter, mr. A. Pahladsingh en mr. R. Raat, leden, bijgestaan door mr. D. Boessenkool, secretaris.
secretaris voorzitter