Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/30178/TB, 9 mei 2023, beroep
Uitspraakdatum:09-05-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          22/30178/TB

               

Betreft [klager]

Datum 9 mei 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Naar aanleiding van een herbeoordeling, heeft de Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) op 25 oktober 2022 beslist klager te plaatsen in de voorziening voor langdurige forensisch psychiatrische zorg (LFPZ voorziening) van de FPC Pompestichting te Nijmegen (hierna: de instelling), wat moet worden begrepen als een beslissing tot voortzetting van klagers verblijf in die voorziening.

 

Klagers raadsman, mr. A.R. Ytsma, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

 

De beroepscommissie heeft klager (telefonisch), zijn raadsman en […], namens verweerder, gehoord op de zitting van 7 april 2023 in de Penitentiaire Inrichting (PI) Lelystad. […] en […], beiden werkzaam bij DJI en mr. G.J.M. Ankersmit, secretaris bij de RSJ, waren als toehoorders aanwezig.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De beslissing tot voortzetting van de LFPZ-plaatsing is onzorgvuldig genomen. De Landelijke Adviescommissie Plaatsing langdurige forensisch psychiatrische zorg (LAP) had alvorens te adviseren een nader feitenonderzoek moeten doen naar de gerapporteerde grensoverschrijdende gedragingen, een analyse daarvan en de samenhang met het indexdelict. Er mist een gedegen onafhankelijk rapport met daarin een opzet van het onderzoek, onderzoeksmethodiek, welke centrale onderzoeksvragen er zijn, deugdelijk verslag met daarin hoor en wederhoor, een tijdslijn met daarin de contactmomenten tussen klager en de medewerker en wat er is gezegd over en weer, een tijdslijn met meldingen door de sociotherapeute en verklaringen van getuigen. Er mist een (extern) feitenonderzoek om uit te sluiten of vast te stellen of sprake is geweest van (grens)overschrijdend gedrag van medewerkers. De belangen zijn voor klager zeer groot, nu hij op het punt stond overgeplaatst te worden naar Forence te Deventer (onderdeel van Transfore). Klager is onterecht als dader aangemerkt zonder enig onderzoek. De betreffende sociotherapeute van de instelling kan zich niet onveilig hebben gevoeld. Dat heeft ze ook niet uitgestraald. Klager is altijd eerlijk geweest, ook over de relatie tussen hem en de schoonmaakster. 

 

Standpunt van verweerder

Verweerder heeft in redelijkheid de bestreden beslissing kunnen nemen. De instelling was eerder voornemens klager over te plaatsen naar Forence onder de verantwoordelijkheid van FPC Oostvaarderskliniek. Ter voorbereiding hierop is door FPC Oostvaarderskliniek een machtiging transmuraal verlof aangevraagd. Voordat daarop werd beslist, heeft FPC Oostvaarderskliniek op 13 mei 2022 laten weten de behandeling van die aanvraag te willen aanhouden. Aanleiding daarvoor was dat klager had verteld dat hij gevoelens had ontwikkeld voor een op de LFPZ-voorziening werkzame schoonmaakster en dat hij met haar had gezoend en geknuffeld. In verband met deze gebeurtenis en vanwege daarop gevolgd (herhaaldelijk) grensoverschrijdend gedrag van klager naar een sociotherapeute heeft de instelling in een brief van 24 juli 2022 verweerder laten weten dat de LFPZ-status van klager niet kon worden beëindigd en verzocht om voortzetting daarvan. FPC Oostvaarderskliniek was in verband met deze ontwikkelingen tot de conclusie gekomen dat klager niet kon worden geplaatst binnen Forence, omdat het risicomanagement daar niet voldoende zou kunnen worden gewaarborgd.

Klager was het daar niet mee eens en heeft verzocht om nader feitenonderzoek.

Verweerder begrijpt de keuze van de instelling om geen nader feitenonderzoek te doen, nu uit de informatie van de instelling blijkt dat ook de verklaringen van klager zelf over de interacties met de medewerksters aanleiding geven tot zorgen, evenals zijn weigering dan wel onmogelijkheid om daarop te reflecteren. De instelling ziet parallellen met de delict dynamiek. Klager is niet in staat richting te geven aan zijn eigen leven, hij stelt zich dwingend op en kan niet afstemmen op de ander in relaties met vrouwen. Voorts is bij klager sprake van krenkingsgevoeligheid en interpreteert hij sociale informatie zoals taalgebruik en grapjes anders dan bedoeld is, zoals het idee hebben een liefdesrelatie of innige band met iemand te hebben opgebouwd. Deze ontwikkelingen hebben voor zowel de instelling als FPC Oostvaarderskliniek aanleiding gegeven om niet verder te gaan met het uitstroomtraject.

Verweerder kan zich vinden in het advies van de LAP om te besluiten tot voortzetting van de LFPZ-status. Er is op dit moment geen concreet uitzicht op uitstroom naar een andere instelling. Als de instelling op enig moment meent dat uitstroom uit de LFPZ-voorziening alsnog mogelijk is, dan zal de instelling op dat moment een opheffing kunnen vragen van de LFPZ-status. Ook de LAP is daarvan uitgegaan. De instelling hoeft daarmee bovendien niet te wachten tot het moment van de volgende herbeoordeling, maar kan een dergelijk verzoek ook tussentijds indienen.

 

3. De beoordeling

Aan klager is bij onherroepelijk geworden uitspraak de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd. Klagers tbs is op 30 maart 2001 aangevangen. Klager verblijft sinds 8 oktober 2010 in de LFPZ-voorziening van de instelling. Bij beslissing van 19 april 2022 heeft de rechtbank Overijssel klagers tbs met twee jaren verlengd.

 

In paragraaf 4 van het Beleidskader langdurige forensisch psychiatrische zorg, in werking getreden op 1 januari 2019, is bepaald dat door middel van een periodieke toets door de LAP wordt beoordeeld of voortzetting van de plaatsing in een LFPZ-voorziening nog noodzakelijk is. Bij deze toets is het van belang de behandelingsvatbaarheid van de ter beschikking gestelde en het recidiverisico te onderzoeken.

 

Op 11 oktober 2021 heeft de instelling een aanvraag tot beëindiging van de LFPZ-indicatie gedaan ten behoeve van de beoogde uitstroom van klager naar Forence te Deventer onder de verantwoordelijkheid van FPC Oostvaarderskliniek. Op 30 november 2021 heeft de LAP geadviseerd de LFPZ-status op te heffen en geadviseerd dat klager kan uitstromen naar Forence. 

 

Op 13 mei 2022 heeft FPC Oostvaarderskliniek de aanvraag transmuraal verlof, die noodzakelijk was voor het uitstroomtraject van klager, aangehouden naar aanleiding van een gesprek van klager met een Outreach sociotherapeute van FPC Oostvaarderskliniek waarin hij aangaf gevoelens te hebben voor een schoonmaakster in de instelling en met haar gezoend en geknuffeld te hebben.

 

Vervolgens heeft de instelling op 24 juli 2022 verweerder geïnformeerd dat het uitstroomtraject van klager is gestrand en geadviseerd om klagers verblijf in de LFPZ-voorziening te continueren. Waarna de LAP op 7 september 2022 heeft geadviseerd klagers LFPZ-status voort te zetten. De LAP heeft geconcludeerd dat er geen mogelijkheden zijn voor een plaatsing van klager in een andere instelling, waar het noodzakelijk niveau van zorg en beveiliging kan worden geboden.

 

Parallel aan het traject bij de LAP heeft de instelling een verlofevaluatie ingediend bij het Adviescollege Verloftoetsing TBS (AVT), die strekte tot voortzetting van het huidige verlofkader; begeleid verlof. Het AVT heeft op 19 augustus 2022 de behandeling aangehouden, omdat onvoldoende duidelijkheid bestond over het grensoverschrijdende gedrag van klager. Verzocht werd om een analyse van de incidenten en de mogelijke paralellen met de indexdelicten. Op 5 september 2022 heeft de instelling het AVT nader geïnformeerd.

 

Alles overwegende is de beroepscommissie van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat een voortgezet verblijf van klager in een LFPZ-voorziening in de rede ligt. Er wordt op dit moment geen mogelijkheid gezien voor een uitstroomtraject van klager naar een andere instelling, waar het noodzakelijke niveau van zorg en beveiliging geboden kan worden. Dat aan de bestreden beslissing van verweerder geen onafhankelijk feitenonderzoek door de LAP is voorafgegaan, zoals gewenst door klager, leidt niet tot een ander oordeel. De beroepscommissie is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen afgaan op het advies van de LAP en de door de instelling en FPC Oostvaarderskliniek nader toegelichte bevindingen. Overigens hebben de verklaringen van klager zelf over de interacties met de medewerksters van de instelling aanleiding gegeven tot zorgen.

 

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 9 mei 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, mr. drs. F.M.J. Bruggeman en dr. S.L. van Woerden, leden, bijgestaan door mr. C.K. van Dijk, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven