Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/30485/TB, 8 mei 2023, beroep
Uitspraakdatum:08-05-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          22/30485/TB

               

Betreft [klager]

Datum 8 mei 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Naar aanleiding van een herbeoordeling, heeft de Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) op 11 november 2022 beslist klager te plaatsen in de voorziening voor langdurige forensisch psychiatrische zorg (LFPZ voorziening) van de FPC Pompestichting te Nijmegen (hierna: de Pompestichting), wat moet worden begrepen als een beslissing tot voortzetting van klagers verblijf in die voorziening.

 

Klagers raadsman, mr. J.F. van der Brugge, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en […], namens verweerder, gehoord op de zitting van 7 april 2023 in de Penitentiaire Inrichting (PI) Lelystad. […] en […], beiden werkzaam bij DJI en mr. C.K. van Dijk, secretaris bij de RSJ, waren als toehoorders aanwezig.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager kan zich niet verenigen met de beslissing tot voortzetting van zijn verblijf in een LFPZ-voorziening. De aan de bestreden beslissing ten grondslag liggende procedure is niet conform wet- en regelgeving verlopen. Zo betwist klager te zijn gehoord conform artikel 53, tweede lid, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) en heeft hij wel degelijk een mening over de voortzetting van zijn plaatsing in een LFPZ-voorziening. Ook is er ten onrechte acht geslagen op het advies van de Landelijke Adviescommissie Plaatsing Langdurige Forensische Psychiatrische Zorg (LAP) van 28 oktober 2022, nu deze adviescommissie klager niet heeft gehoord en zijn raadsman niet heeft verzocht om schriftelijke opmerkingen in te dienen. Het advies is op onjuiste gronden gegeven en de adviescommissie heeft geen acht geslagen op de op voorhand door klager aan de commissie toegezonden stukken, die hij graag mondeling had toegelicht. Klager achtte de wijze van bejegening door de voorzitter van de adviescommissie op de bijeenkomst van 28 oktober 2022 zodanig neerbuigend en blijk geven van vooringenomenheid dat hij op dat moment niet met deze voorzitter wenste te praten. De opmerking van de voorzitter dat zijn ter plaatse aanwezige raadsman “bij wijze van uitzondering” aanwezig mocht zijn bij het horen van klager maar dat de raadsman geen enkele op- of aanmerking zou mogen maken, versterkte bij klager de vrees van vooringenomenheid. Als een ter beschikking gestelde in een dergelijke procedure wenst te worden bijgestaan door een rechtsbijstandsverlener, zoals zijn advocaat, dan moet dat mogelijk zijn. Verzocht wordt om de bestreden beslissing te vernietigen en te bepalen dat de herbeoordeling van de LFPZ-indicatie van klager opnieuw dient plaats te vinden.

 

Standpunt van verweerder

Verweerder heeft op grond van het advies van de instelling van 16 augustus 2022 en het advies van de LAP van 28 oktober 2022 in redelijkheid de bestreden beslissing kunnen nemen.

Klager stelt dat hij niet is gehoord en dat ten onrechte op het hoorformulier is vermeld dat hij geen mening had over de (destijds) voorgenomen voortzetting van zijn plaatsing in een LFPZ-voorziening. Verweerder ziet echter geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de op het hoorformulier vermelde informatie, te weten dat klager op 9 november 2022 desgevraagd te kennen heeft gegeven geen mening te hebben over de voorgenomen LFPZ-plaatsing. Het besluit klagers LFPZ-status voort te zetten is hoofdzakelijk gegrond op de onafhankelijke adviezen van de instelling en de LAP, die eensgezind zijn in hun oordeel dat die voortzetting noodzakelijk is. De bekendheid met een andersluidende opvatting van klager zou dan ook niet hebben betekend dat verweerder klagers LFPZ-plaatsing niet zou hebben verlengd of daar niet toe had kunnen besluiten.

 

Wat betreft klagers bezwaren tegen de gang van zaken bij de LAP, geldt het volgende. Het is vast beleid dat advocaten van ter beschikking gestelden niet aanwezig zijn bij de commissievergaderingen van de LAP. Het doel van deze vergaderingen is om de ter beschikking gestelde te zien en te spreken, zodat de LAP een goed beeld van hem kan krijgen. De aanwezigheid van een advocaat is daarvoor niet vereist. Nu klagers advocaat blijkens het beroepschrift desalniettemin bij wijze van uitzondering aanwezig mocht zijn bij de commissievergadering van 28 oktober 2022, waarbij de voorzitter hem heeft verzocht geen op- of aanmerkingen te maken tijdens het horen van klager, ziet verweerder niet in hoe deze gang van zaken een schijn van vooringenomenheid kan hebben doen ontstaan bij klager. Dat klager vervolgens geweigerd heeft te worden gehoord en dus geen toelichting heeft kunnen geven op de door hem toegezonden stukken, komt voor zijn rekening. Verder blijkt uit het advies van de LAP dat klagers advocaat wel degelijk is uitgenodigd om schriftelijke opmerkingen in te dienen, maar dat van die mogelijkheid geen gebruik is gemaakt. Hoewel een dergelijke uitnodiging volgens klager niet is gedaan, ziet verweerder geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de feitelijke gang van zaken zoals opgetekend in het advies van de LAP.

 

Niet is gebleken dat de procedure die is voorafgegaan aan het bestreden besluit onzorgvuldig of in strijd met de toepasselijke regelgeving is verlopen. Bovendien is het bestreden besluit in overeenstemming met de criteria die gelden voor een plaatsing in een LFPZ-voorziening, zodat het beroep ook om die reden niet kan slagen.

 

3. De beoordeling

Aan klager is bij onherroepelijk geworden uitspraak de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd. Klagers tbs is op 5 januari 2011 aangevangen. Klager verblijft sinds 11 februari 2019 in de LFPZ-voorziening van de Pompestichting. Bij beslissing van 28 december 2020 heeft de rechtbank Midden-Nederland klagers tbs met twee jaren verlengd. Die beslissing is door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 mei 2021 bevestigd.

 

In paragraaf 4 van het Beleidskader langdurige forensisch psychiatrische zorg, in werking getreden op 1 januari 2019, is bepaald dat door middel van een periodieke toets door de LAP wordt beoordeeld of voortzetting van de plaatsing in een LFPZ-voorziening nog noodzakelijk is. Bij deze toets is het van belang de behandelingsvatbaarheid van de ter beschikking gestelde en het recidiverisico te onderzoeken.

 

Het hoofd van de Pompestichting heeft op 16 augustus 2022 aangegeven geen mogelijkheden voor behandeling te zien en geadviseerd om klagers verblijf in de LFPZ-voorziening te continueren. Vervolgens heeft de LAP op 28 oktober 2022 eveneens geadviseerd tot voortzetting van de LFPZ-status met een matig individueel beveiligingsniveau en geconcludeerd dat hervatting van een op verandering gerichte behandeling niet zinvol is. Er wordt op dit moment geen mogelijkheid gezien voor een uitstroomtraject van klager naar een GGZ-voorziening of een andere instelling waar het noodzakelijke niveau van zorg en beveiliging geboden kan worden.

 

Op grond van voormelde adviezen heeft verweerder besloten om klagers plaatsing in een LFPZ-voorziening voort te zetten. Volgens klager is de aan de bestreden beslissing ten grondslag liggende procedure niet conform relevante wet- en regelgeving verlopen. Klager betwist te zijn gehoord conform artikel 53, tweede lid, van de Bvt. De beroepscommissie ziet echter geen enkele aanleiding om te twijfelen aan hetgeen hierover op het hoorformulier van 9 november 2022 staat vermeld. Naar het oordeel van de beroepscommissie is klagers stelling dan ook onvoldoende aannemelijk geworden.

 

De procedurele gang van zaken bij de LAP staat op zich niet ter beoordeling van de beroepscommissie die in beroep de beslissing van verweerder dient te beoordelen. Overigens vinden klagers stellingen over de door de LAP gevolgde procedure geen steun in het advies van de LAP, waarin staat dat klager heeft geweigerd om de LAP te spreken en klagers advocaat ondanks uitnodiging daartoe geen schriftelijke opmerkingen heeft ingediend. Klager en zijn raadsman hebben in deze beroepsprocedure de gelegenheid gehad om hun inhoudelijke bezwaren tegen de beslissing van verweerder toe te lichten, zodat de beroepscommissie die bij de beoordeling van de beslissing kan meenemen. Er zijn echter geen inhoudelijke bezwaren naar voren gebracht.

 

Alles overwegende is de beroepscommissie van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat een voortgezet verblijf van klager in een LFPZ-voorziening in de rede ligt. Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft verweerder in redelijkheid kunnen afgaan op de adviezen van de LAP en de instelling. De bestreden beslissing kan dan ook, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 8 mei 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, mr. drs. F.M.J. Bruggeman en dr. S.L. van Woerden, leden, bijgestaan door mr. G.J.M. Ankersmit, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven