Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/27008/GM, 9 mei 2023, beroep
Uitspraakdatum:09-05-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    22/27008/GM
    
            
Betreft    klager
Datum    9 mei 2023


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van klager (hierna: klager)

 

1. De procedure
Klager heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts van de Penitentiaire Inrichtingen (PI) Almelo (hierna: de inrichtingsarts). Klager beklaagt zich erover dat hij te lang heeft moeten wachten op een consult van de psycholoog.

De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.

De beroepscommissie heeft klager en zijn raadsman mr. J.C. Stam gehoord op de digitale zitting van 22 maart 2023. (...) hoofd zorg, was wegens problemen met inloggen niet aanwezig. Drs. P.D.A. Schouten was als toehoorder aanwezig.

Van het horen ter zitting is een verslag opgemaakt dat op 27 maart 2023 naar het hoofd zorg is gezonden met het verzoek daarop binnen twee weken schriftelijk te reageren. Op 27 maart 2023 is een reactie ontvangen, die naar klager en zijn raadsman is gestuurd. Op 20 april 2023 is een reactie van klager en zijn raadsman ontvangen.  

 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager stelt voorop dat de klacht tijdig is ingediend. Klager had de klacht reeds eerder ingediend bij de commissie van toezicht. Hij kreeg zijn klacht echter teruggestuurd met de mededeling dat de commissie van toezicht deze niet kon behandelen. Dat was eind oktober 2021. De klacht was dus al ingediend. Klager heeft voorts, op 15 december 2021, slechts een zeer summier gesprek gehad met de psycholoog. Dat is ook een deel van de klacht, naast dat dat gesprek veel te laat was. Het nalaten duurt daarom voort, zodat het beroep ontvankelijk is. Klager heeft op 24 april 2021 een brief geschreven waarin hij aangeeft dat hij rust nodig heeft. Eind april 2021 heeft hij aangegeven dat hij de psycholoog wilde spreken. Er is klager destijds door een medewerkster van de medische dienst wel gevraagd naar zijn hulpvraag, maar klager wilde dit enkel met de psycholoog bespreken. Klager is eerder besproken in het Psycho Medisch Overleg (PMO) van 12 februari 2021. Volgens het PMO was er naar aanleiding van de hulpvraag van klager van eind april 2021 niks veranderd. Daarop is de beslissing gebaseerd om hem niet door te verwijzen naar de psycholoog, ondanks zijn meerdere verzoeken.

Klager kwam de psycholoog in juni 2021 tegen op de afdeling en heeft haar toen kort uitgelegd wat het probleem was. Klager heeft toen met haar afgesproken dat hij haar stukken zou sturen waarin zijn problematiek staat. Hij heeft daarna wederom niks van haar gehoord. Hij kwam haar vervolgens weer tegen op de afdeling in augustus 2021. Hij heeft haar toen weer gevraagd waarom hij niet werd opgeroepen. Het klopt overigens dat klager in dat gesprek heeft gezegd dat zijn hulpvraag van april 2021 niet meer gold. Die hulpvraag zag op problemen op de werkzaal, maar klager had besloten dat hij daar niet meer naartoe ging. Zijn klacht blijft echter dat op het moment dat hij hulp had gevraagd, er niks is gebeurd. 

Daarna sliep hij niet meer. In het medisch dossier staat bij 4 oktober 2021 dat klager veel stress heeft en bij 21 oktober 2021 staat dat klager vastloopt en graag naar de psycholoog wil. Het heeft echter tot 15 december 2021 geduurd voordat klager de psycholoog heeft gesproken. In het bemiddelingsadvies van 12 april 2022 wordt uitgelegd waarom het gesprek langer op zich heeft laten wachten. Op 3 november 2021 wilde de psycholoog klager spreken maar was hij op transport. Dat is echter onvoldoende. Uit jurisprudentie van de RSJ blijkt dat een termijn tot vier weken niet onredelijk wordt geacht om te wachten op een afspraak. Tot twee maanden wachten is dat wel. In dit geval heeft het 2,5 tot 3 maanden geduurd, dus nog veel langer. Bovendien was er nog niet eens aandacht voor zijn hulpvraag. Het gesprek van 15 december 2021 is geen volwaardig gesprek geweest. Het gesprek duurde nog geen tien minuten. 

Nu klager niet de gelegenheid is geboden met de psycholoog te spreken is er onzorgvuldig gehandeld.

Standpunt van de inrichtingsarts
Het hoofd zorg wijst op het navolgende: 
1. De hulpvraag van klager werd in de gesprekken met de verpleegkundige en de huisarts niet geconcretiseerd.
2. De psychologen werken binnen de inrichtingen op consultbasis waarbij er een duidelijk beschreven hulpvraag moet liggen.
3. Klager is meerdere keren besproken in het PMO waarbij op basis van stressklachten geen reden werd gezien klager op te roepen.
4. Ten tijde van de klachtperiode van klager was er sprake (ook landelijk) van afschaling van de zorg. Dit als coronamaatregel. De psychologen werkten vanuit huis. Er werd ingespeeld op acute psychiatrische/ psychologische hulpvragen.
5. De PI is geen behandelinrichting. Voor behandelingen wordt verwezen naar de ambulante zorg wanneer einde detentie in zicht is. Wanneer behandeling echt noodzakelijk geacht wordt zal een PPC (Penitentiair Psychiatrisch Centrum) plaatsing geïndiceerd worden.
6. Na de klachtbemiddeling van klager heeft de psycholoog klager opgeroepen voor een gesprek. Het is aan de psycholoog om samen met klager de noodzaak voor een begeleidings-/ behandelplan op te stellen.
7. Klager is meermalen in de gelegenheid gesteld om zijn klacht te bespreken met de verpleegkundige zodat zij concreet de hulpvraag voor de psycholoog kon verwoorden. Klager heeft ervoor gekozen dit niet te doen. De werkwijze binnen DJI inrichtingen is stepped care ingericht. De verpleegkundigen zijn allen niveau 5 of 6 en zijn degenen die geleiden naar huisarts/ psychiater/ psycholoog.

 

3. De beoordeling
Ontvankelijkheid klacht
Op grond van artikel 71c, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) dient een verzoek om bemiddeling uiterlijk op de veertiende dag na die waarop het medisch handelen waartegen de klacht zich richt heeft plaatsgevonden, te worden ingediend.
Klagers klacht is gedateerd op 4 januari 2022 en ziet volgens de aantekening van klager op het klachtformulier op medisch handelen in de periode van april tot en met november 2021. De beroepscommissie acht klager, gelet op de nadere toelichting ter zitting, ontvankelijk in zijn klacht.

Inhoudelijk
De klacht van klager is dat hij diverse keren heeft gevraagd om een gesprek met de psycholoog, dat het lange tijd duurde voordat hij haar sprak en dat deze gesprekken, in juni 2021, in augustus 2021 en op 15 december 2021, van korte duur zijn geweest. 
De beroepscommissie heeft het hoofd zorg met het toesturen van het verslag van horen de volgende vragen gesteld: Dat gesprekken tussen klager en de psycholoog zouden hebben plaatsgevonden blijkt niet uit het medisch dossier. Kunt u aangeven waar dat wel terug te vinden is? Kunt u de betreffende stukken overleggen? Noch van het hoofdzorg noch van de psycholoog zijn de betreffende stukken ontvangen.

Naar het oordeel van de beroepscommissie is op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting onvoldoende aannemelijk geworden dat klager, in ieder geval in de periode tussen 4 oktober 2021 en 15 december 2021, tijdig met de psycholoog heeft kunnen spreken. Daarbij is niet gebleken dat hij in de gelegenheid is gesteld zijn hulpvraag voldoende te concretiseren. Dit maakt dat het handelen van de inrichtingsarts moet worden aangemerkt als in strijd met de norm zoals bedoeld in artikel 71f, derde lid, onder a. of b., van de Penitentiaire beginselenwet. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren. De beroepscommissie ziet aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Zij zal deze vaststellen op €75 -. 

 

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €75,-. 

 

Deze uitspraak is op 9 mei 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.W.J. Vinkes, voorzitter, drs. B.A. Geurts en drs. K.M.P.A.M. Habryka, leden, bijgestaan door mr. S. Jousma, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven