Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/31281/GA, 8 mei 2023, beroep
Uitspraakdatum:08-05-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          23/31281/GA

                                              

Betreft [klager]

Datum 8 mei 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen het weigeren van telefoongesprekken met personen in het buitenland, ingaande op 17 september 2022 en eindigend op 17 december 2022.

 

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught heeft op 22 december 2022 het beklag ongegrond verklaard (VU 2022/1284). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

 

Klagers raadsman, mr. T.S. van der Horst, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en namens de directeur van de PI Vught (hierna: de directeur) de landsadvocaat en een afdelingshoofd van de Extra Beveiligde Inrichting (EBI), gehoord op de digitale zitting van 24 februari 2023.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Audiobestanden

Klager verzoekt om de behandeling van de zaak aan te houden om de audiobestanden uit het rapport van het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP) van 3 mei 2022 te kunnen beluisteren en te laten vertalen. Klager zou willen aangeven wat de relevante delen zijn, zodat de beroepscommissie die kan beluisteren.

 

Klager heeft de audiobestanden nodig om te kunnen aangeven op welke onderdelen het GRIP rapport onjuist, onwaar en/of onvolledig is. Een afwijzing van het verzoek zou strijdig zijn met de beginselen van een eerlijke behandeling van de zaak, hoor en wederhoor en equality of arms in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Er is sprake van ingrijpende en nooit eerder vertoonde beperkingen en er kan niet te makkelijk worden uitgegaan van de juistheid van het GRIP-rapport. Klager heeft ter onderbouwing andere GRIP-rapporten overgelegd die volgens hem onjuist of leugenachtig zijn.

 

Klager is voor de beslissing niet aangesproken op zijn gedrag of het gedrag van contacten buiten de inrichting. Er is ook niet eerder ingegrepen door de inrichting door bijvoorbeeld het vroegtijdig beëindigen van een telefoongesprek of bezoekmoment. Het GRIP-rapport komt niet overeen met de verslaglegging van het multidisciplinair overleg. In het rapport worden zaken uit hun context gehaald. In het rapport staat dat klager snel en versluierd praat. Klager spreekt aan het eind van een telefoongesprek snel om al zijn kinderen te kunnen spreken. Ook gebeurt het wel eens dat één van zijn kinderen nog onderweg is en dan wordt diegene via een telefoon van een ander kind gebeld. Het wisselen van taal gebeurt, omdat bepaalde religieuze en/of culturele uitlatingen in het Arabisch moeten worden gedaan. Tijdens bezoek wordt er ook niet door elkaar heen gepraat. Klager heeft ook niemand bedreigd via de telefoon door het boze oog te benoemen. Iemand raken met het boze oog is geen bedreiging.

 

De afwijzing van het verzoek om de audiobestanden te beluisteren door de beklagcommissie is onbegrijpelijk. Dat de directeur geen mogelijkheden heeft om zelfstandig onderzoek te doen is onjuist en in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Hetzelfde geldt voor de overweging dat klager een civiele procedure moet starten als hij de inhoud van het GRIP-rapport ter discussie stelt. De beklagcommissie dient op grond van artikel 64 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) inlichtingen in te winnen bij (andere personen dan) de directeur.

 

Noodzaak

De directeur wijst ter onderbouwing van de maatregel in de eerste plaats op het GRIP-rapport van 3 mei 2022. Klager betwist de juistheid van dit rapport. De directeur heeft tot op heden geen gehoor gegeven aan klagers verzoek om de audio-opnamen te beluisteren. Het hevige verzet van de directeur hiertegen, rechtvaardigt de conclusie dat de directeur niet zeker is van het GRIP-rapport en dat de inhoud daarvan een telefoonverbod niet kan rechtvaardigen.

 

De directeur heeft de beslissing pas genomen na het GRIP-rapport van 16 september 2022. In dat rapport geeft het GRIP het advies om niet langer telefoongesprekken met mensen in het buitenland te faciliteren, omdat deze gesprekken worden ingeschat als een onaanvaardbaar risico. Daarbij worden geen recente aanwijzingen van misbruik van telefoongesprekken benoemd, terwijl klager tussen 5 mei 2022 en 16 september 2022 wekelijks dertig minuten met personen in het buitenland heeft getelefoneerd. In geen enkel telefoongesprek is gebleken van een aanwijzing van misbruik, zoals het gebruik van codetaal of het spreken met niet gescreende contacten.

 

De oude GRIP-informatie rechtvaardigt niet plotseling de noodzaak van een telefoonverbod met mensen in het buitenland. Op 5 mei 2022 was er immers geen sprake van strijd met een belang als benoemd in artikel 36, vierde lid, van de Pbw en op 17 september 2022 ook niet. Sterker nog, nu in de periode vanaf 5 mei 2022 geen overtredingen of aanwijzingen van misbruik zijn geconstateerd, is de noodzaak voor ingrijpen op telefoongesprekken juist afgenomen.

 

Proportionaliteit en subsidiariteit

De directeur heeft onvoldoende gewicht toegekend aan minder verregaande alternatieven. De Pbw biedt meerdere mogelijkheden om toezicht uit te oefenen op telefoongesprekken, om gesprekken vroegtijdig te beëindigen, of om gesprekken voortaan te verbieden. Tot op heden is geen enkel telefoongesprek vroegtijdig beëindigd, terwijl op ieder gesprek rechtstreeks toezicht werd uitgeoefend door een medewerker en een tolk. Dat rechtvaardigt de conclusie dat er geen sprake is geweest van dubieuze telefoongesprekken. Klager is niet gewaarschuwd en er is bij hem nooit geïnformeerd naar een bepaalde woordkeuze of een verzoek om boodschappen op te nemen tijdens de Ramadan.

 

Het verbod heeft ondertussen een structureel karakter. De afgelopen periode is niet gebleken van enige voortuitgang en inspanning van de directeur om het verbod zo snel mogelijk op te heffen. Per 16 december 2022 is het telefoonverbod verlengd. Klager heeft vanaf 17 september 2022 geen telefoongesprekken kunnen voeren met personen in Nederland én in het buitenland. Er is sprake van een absoluut telefoonverbod dat in strijd is met de wet. Klagers naasten – zijn gescreende contacten – wonen in het buitenland. Het gaat in het bijzonder om zijn moeder die in [het buitenland] woont (met wie hij voorheen één keer per week belde) en zijn (deels minderjarige) kinderen die in [het buitenland] wonen (met wie hij voorheen twee keer in de week belde). In Nederland heeft hij – behoudens zijn advocaat – geen personen die hij wil bellen en de maatregel dat personen zich op een politiebureau of in een PI moeten bevinden, maakt dat nog onwaarschijnlijker. Aan de toezegging dat in bepaalde gevallen toch een telefoongesprek zal worden toegestaan, moet weinig gewicht worden toegekend. Drie gemotiveerde verzoeken, onder andere in verband met de verjaardagen van zijn moeder en jongste zoon, zijn afgewezen. In de praktijk is dus niet gebleken dat er op humanitaire grond een uitzondering kan worden gemaakt.

 

Foltering of onmenselijke of vernederende behandeling

In het advies van de adviescommissie van de RSJ over de wijziging van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden en de vaststelling van de Regeling model huisregels EBI wordt geconstateerd dat de voorgestane wijzigingen op gespannen voet (kunnen) staan met de beginselen van humane bejegening en internationale mensenrechten. Ten aanzien van artikel 3 van het EVRM geldt als uitgangspunt dat het verbod op foltering en onmenselijke of vernederende behandeling absoluut van aard is en dat daarvan geenszins kan worden afgeweken, zelfs niet ter bescherming van de openbare orde of de nationale veiligheid of anderszins in de meest moeilijke omstandigheden.  In het verlengde daarvan is het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van oordeel dat het aan de staat toekomt om het penitentiaire systeem zo te organiseren dat de waardigheid van de gedetineerden gerespecteerd wordt, ongeacht financiële of logistieke moeilijkheden.  Dit maakt het verbod om te kunnen telefoneren (met familie en in het bijzonder de kinderen) onrechtmatig.

 

Family life

Ten aanzien van artikel 8 van het EVRM geldt dat organisatorische beperkingen (zoals in casu dat er kennelijk geen voorzieningen kunnen worden getroffen voor bellen in het buitenland) geen verantwoording kunnen zijn voor een schending van de privacy en het recht op familieleven.  Het verbieden van contact met (minderjarige) kinderen, enkel vanwege het onvermogen om voorzieningen te treffen (die wat klager betreft ten onrechte noodzakelijk worden geacht), is een onrechtmatige schending van artikel 8 van het EVRM.

 

Het telefoonverbod raakt niet alleen klagers rechten, maar ook die van zijn (deels minderjarige) kinderen (artikel 8 van het EVRM, de artikelen 3, 5 en 9 van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK) en artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek). Gedurende klagers detentie is hij niet door zijn kinderen bezocht, hij heeft niet kunnen beeldbellen en het wordt hem zeer bemoeilijkt om per post contact te onderhouden. Telefoneren was de enige manier om menselijk contact met zijn kinderen te kunnen hebben en zijn rol als vader in de praktijk te brengen. Voor zover een belangenafweging heeft plaatsgevonden, is deze niet redelijk en billijk.

 

Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

 

Standpunt van de directeur

Audiobestanden

Het is vaste rechtspraak van de beroepscommissie dat de directeur mag uitgaan van de informatie die door het GRIP wordt verstrekt en dat de directeur niet is gehouden om zelfstandig onderzoek te doen naar de juistheid van die informatie (RSJ 25 april 2016, 15/4345/GA). In de uitspraak waarnaar klager verwijst (RSJ 20 september 2021,

R-20/7936/GA) was er geen GRIP-rapport met een zorgvuldige weergave en duiding van meerdere telefoongesprekken. Het is niet noodzakelijk om de audiobestanden (opnieuw) te beluisteren. De gesprekken worden vertaald door beëdigde tolken die zeer zorgvuldig te werk gaan. Klager heeft de inhoud van het GRIP rapport onvoldoende betwist. Hij heeft geen (verifieerbare) verklaring geboden die maakt dat getwijfeld kan worden aan de gespreksverslagen, terwijl hij zelf aan de gesprekken heeft deelgenomen. Van klager mag worden verwacht dat hij de verslagen concreet weerspreekt. Temeer nu het patroon dat zichtbaar wordt in het GRIP-rapport past bij het gedrag dat klager eerder heeft laten zien, bijvoorbeeld in gesprekken met zijn neef. De directeur betwist dat er in de door klager overgelegde GRIP-rapporten onjuistheden staan. Er is geen aanleiding om te concluderen dat het rapport van 3 mei 2022 onjuist zou zijn.

 

Als de beroepscommissie het verzoek toewijst, kunnen de audiobestanden op een besloten zitting worden uitgeluisterd en vertaald door een door de RSJ aangewezen tolk. De directeur verzet zich ertegen dat de audiobestanden verder worden verspreid buiten het toezicht van de directeur.

 

Inhoudelijk

De noodzaak van deze maatregel was reeds gegeven met het GRIP-rapport van 3 mei 2022, waaruit een reeks aan voorbeelden volgt van communicatie van klager met de buitenwereld waarop niet het vereiste toezicht kon worden gehouden. De directeur achtte het toen al noodzakelijk om ook op telefoongesprekken met het buitenland scherper toezicht te kunnen houden. De directeur heeft in de beslissing van 23 mei 2022 waarin toezichtmaatregelen werden opgelegd, ook een maatregel voor telefoongesprekken met het buitenland aangekondigd en gezegd dat hij klager daarover op korte termijn zou informeren.

 

Het realiseren van toezicht in het buitenland is zeer complex gebleken. Er wordt hard gewerkt aan het realiseren van adequaat toezicht op telefoongesprekken met personen in het buitenland. De Ministeries van Justitie en Veiligheid en Buitenlandse Zaken verrichten de nodige inspanningen, maar de jegens klager bestaande verdenkingen en daarmee verband houdende veiligheidsrisico’s, bemoeilijken dit proces. De directeur is hiervan afhankelijk, maar houdt de druk erop. Er zijn de afgelopen maanden concrete stappen gezet om dat toezicht mogelijk te maken. De termijn waarop het toezicht geregeld kan worden is niet bekend. Er moeten locaties worden gevonden waar op veilige en verantwoorde manier gebeld kan worden en er moeten in het buitenland mensen zijn die toezicht kunnen houden. Klagers kinderen wonen in [het buitenland] en zijn moeder in [het buitenland].

 

Nadat het Openbaar Ministerie in het GRIP-rapport van 16 september 2022 opnieuw aandacht vroeg voor de risico’s van klagers telefonische contacten met (familieleden in) het buitenland – onder verwijzing naar strafrechtelijke onderzoeken waaruit volgt dat een flink aantal familieleden betrokken lijkt bij zijn criminele organisatie – heeft de directeur besloten deze telefoongesprekken tijdelijk te weigeren totdat het noodzakelijke toezicht tot stand kan worden gebracht. Het GRIP-rapport van 3 mei 2022 was dermate zorgwekkend dat optreden nog steeds mogelijk was.

 

Inmiddels is overigens ook besloten dat klagers twee oudste (meerderjarige) zonen worden verwijderd van de lijst met gescreende contactpersonen. Aanleiding is het vonnis van de rechtbank, waarin wordt vastgesteld dat zij een essentiële, uitvoerende en aansturende rol vervulden binnen de criminele organisatie van klager.

 

Er was geen minder vergaand alternatief mogelijk. Het vroegtijdig beëindigen van gesprekken is niet goed mogelijk gebleken. Het zal bijvoorbeeld niet altijd direct hoorbaar zijn, of het gaat om een ontoelaatbare conference call of dat de verbinding slecht is. Dat geldt ook voor het geval dat klager boodschappen laat opnemen. Zeker nu klager niet meer mag bellen met zijn oudste zonen, geldt dat de enige wijze waarop kan worden voorkomen dat zij via andere kinderen toch in contact komen, is dat klager wordt gebeld vanaf een daartoe aangewezen locatie.

 

Van een algeheel belverbod is geen sprake. Het gaat om het weigeren van bepaalde telefoongesprekken, namelijk die met personen in het buitenland. In schorsingsuitspraken is al twee keer tot die conclusie gekomen.

 

Er hebben zich geen zeer bijzondere gevallen voorgedaan waarin het op grond van humanitaire overwegingen aangewezen was een uitzondering te maken. Klager heeft geen beklag ingesteld tegen de afwijzingen van zijn verzoeken.

 

Uit de GRIP-rapporten blijkt dat er juist risico’s uitgaan van gesprekken met zijn familieleden. Een inmenging op het recht op familieleven is dan ook niet te vermijden. De inmenging is noodzakelijk en proportioneel. Ook waar het zijn kinderen betreft, want ook in die gesprekken komen onregelmatigheden voor. Zonder de maatregel is niet uit te sluiten dat dat opnieuw gebeurt. Er is ook geen sprake van strijd met artikel 3 van het EVRM. Er is geen Europese jurisprudentie die die conclusie ondersteunt. Klager wordt niet volledig afgesloten van de buitenwereld. Hij heeft een dagprogramma met luchten, geestelijke verzorging en sport. Hij kan bellen met personen in Nederland en bezoek en post ontvangen. Ook kan hij contact hebben met medewerkers van de inrichting. Voor zover hij van de mogelijkheden geen gebruik maakt is dat zijn eigen keuze.

 

3. De beoordeling

Audiobestanden en GRIP-rapport

Klager heeft verzocht om aanhouding van de behandeling van de zaak om de audiobestanden die ten grondslag liggen aan het GRIP-rapport van 3 mei 2022 te kunnen beluisteren en te laten vertalen. De beroepscommissie wijst het verzoek af. Zij zal hieronder toelichten hoe zij dat tot oordeel is gekomen.

 

Klager betwist de juistheid van het GRIP-rapport. Hij meent dat zaken in het rapport uit de context worden gehaald. Zo spreekt hij aan het eind van een gesprek snel om al zijn kinderen te kunnen spreken en komt het voor dat één van zijn kinderen via een andere telefoon wordt gebeld. Klager stelt de audiobestanden nodig te hebben om te kunnen aangeven op welke onderdelen het rapport onjuist is.

 

Het is vaste rechtspraak van de beroepscommissie dat als uitgangspunt heeft te gelden dat de directeur mag uitgaan van de juistheid van in een GRIP-rapport vermelde informatie en niet gehouden is zelfstandig onderzoek te doen naar de juistheid van die informatie (bijvoorbeeld RSJ 25 april 2016, 15/4345/GA). Het ligt dus op de weg van klager om concreet te maken wat er onjuist zou zijn aan het GRIP-rapport. De enkele en verder niet van inhoudelijke argumenten voorziene, betwisting van de juistheid van het rapport en de voorbeelden dat hij snel met zijn kinderen praat en één van de kinderen wel eens via een andere telefoon wordt gebeld, zijn onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid van het rapport. Naar het oordeel van de beroepscommissie is er daarom onvoldoende aanleiding om het verzoek toe te wijzen.

 

Relevante wet- en regelgeving

Artikel 39, eerste t/m derde lid, van de Pbw:

1.         De gedetineerde heeft, behoudens de overeenkomstig het tweede tot en met het vierde lid te stellen beperkingen, het recht ten minste eenmaal per week op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen en met behulp van een daartoe aangewezen toestel gedurende tien minuten een of meer telefoongesprekken te voeren met personen buiten de inrichting. De hieraan verbonden kosten komen, tenzij de directeur anders bepaalt, voor rekening van de gedetineerde. In verband met het uitoefenen van toezicht als bedoeld in het tweede lid, kunnen telefoongesprekken worden opgenomen.

2.         De directeur kan bepalen dat op de door of met de gedetineerde gevoerde telefoongesprekken toezicht wordt uitgeoefend, indien dit noodzakelijk is om de identiteit van de persoon met wie de gedetineerde een gesprek voert vast te stellen dan wel met het oog op een belang als bedoeld in artikel 36, vierde lid. Dit toezicht kan omvatten het beluisteren van een telefoongesprek of het uitluisteren van een opgenomen telefoongesprek. Aan de betrokkene wordt mededeling gedaan van de aard en de reden van het toezicht. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over het opnemen van telefoongesprekken en het bewaren en verstrekken van opgenomen telefoongesprekken.

3.         De directeur kan de gelegenheid tot het voeren van een bepaald telefoongesprek of bepaalde telefoongesprekken weigeren of een telefoongesprek binnen de daarvoor bestemde tijd beëindigen, indien dit noodzakelijk is met het oog op een belang als bedoeld in artikel 36, vierde lid. De beslissing tot het weigeren van een bepaald telefoongesprek of bepaalde telefoongesprekken geldt voor ten hoogste twaalf maanden. Onze Minister kan nadere regels stellen omtrent het weigeren van een bepaald telefoongesprek of bepaalde telefoongesprekken.

 

Artikel 36, vierde lid, van de Pbw:

De directeur kan de verzending of uitreiking van bepaalde brieven of andere poststukken alsmede bijgesloten voorwerpen weigeren, indien dit noodzakelijk is met het oog op een van de volgende belangen:

a.         de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting;

b.         de bescherming van de openbare orde of nationale veiligheid;

c.         de voorkoming of opsporing van strafbare feiten;

d.         de bescherming van slachtoffers van of anderszins betrokkenen bij misdrijven.

 

Inhoudelijke beoordeling

De beroepscommissie overweegt allereerst dat er geen sprake is van een algeheel telefoonverbod. In lijn met artikel 39, derde lid, van de Pbw heeft de directeur beslist tot het weigeren van bepaalde telefoongesprekken, namelijk die met personen in het buitenland. Klager kan nog wel bellen met personen in Nederland, met dien verstande dat zij zich op een aangewezen locatie dienen te bevinden.

 

Uit de GRIP-rapporten van 3 mei 2022 en 16 september 2022 volgen aanwijzingen dat er tijdens telefoongesprekken conference calls zijn georganiseerd en gesprekken of boodschappen zijn opgenomen. Daardoor kon de identiteit van gespreksdeelnemers niet worden vastgesteld. Klager is gedetineerd in de EBI op verdenking van zeer ernstige strafbare feiten. Er wordt strikt toezicht uitgeoefend op zijn contacten met de buitenwereld. Het is van groot belang dat klager geen contacten heeft met niet toegestane personen en dat er effectief toezicht kan worden uitgeoefend op telefoongesprekken. In het buitenland waren ten tijde van de beslissing niet de noodzakelijke voorzieningen om effectief toezicht te kunnen houden. Daarom heeft de directeur naar het oordeel van de beroepscommissie in redelijkheid en billijkheid kunnen beslissen dat het weigeren van telefoongesprekken met het buitenland noodzakelijk was met het oog op de belangen genoemd in artikel 36, vierde lid, van de Pbw.

 

Klagers raadsman meent dat de weigering niet noodzakelijk was, omdat er vanaf 3 mei 2022 tot 16 september 2022 geen nieuwe aanwijzingen waren van misbruik van telefoongesprekken. De beroepscommissie overweegt dat de aanwijzingen in het GRIP-rapport van 3 mei 2022 voldoende aanleiding waren om te beslissen tot het weigeren van telefoongesprekken met personen in het buitenland. Voor klager gold al vanaf 23 mei 2022 de maatregel dat hij alleen kon bellen met personen in Nederland die zich op een aangewezen locatie bevonden. Die maatregel was opgelegd naar aanleiding van het GRIP-rapport van 3 mei 2022. In de beslissing van 23 mei 2022 is aangekondigd dat voor bellers in het buitenland een soortgelijke maatregel zou komen te gelden, maar dat dit ‘meer uitvoering’ vergde. De directeur had de verwachting dat op korte termijn toezicht zou kunnen worden gefaciliteerd. In het GRIP-rapport van 16 september 2022 is echter opnieuw gewezen op de risico’s van telefoongesprekken met personen in het buitenland. Volgens het rapport is in verschillende strafrechtelijke onderzoeken vastgesteld dat een flink aantal van klagers familieleden is betrokken bij zijn criminele organisatie. Het GRIP adviseert geen telefoongesprekken met personen in het buitenland te laten plaatsvinden, totdat er voorzieningen zijn om dit in een gecontroleerde omgeving te laten plaatsvinden. Omdat het faciliteren van toezicht meer tijd kostte dan ingeschat, heeft de directeur toen besloten tot het weigeren van telefoongesprekken met personen in het buitenland. Dit kan naar het oordeel van de beroepscommissie, gelet op de aard en ernst van de tegen klager gerezen verdenkingen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

 

De beroepscommissie overweegt dat er geen sprake is van strijd met artikel 8 van het EVRM. De beperking van klagers recht op familieleven, doordat hij niet kan bellen met zijn kinderen in het buitenland, is immers noodzakelijk en gerechtvaardigd. De weigering van bepaalde telefoongesprekken met personen is voorzien bij wet (artikel 39, derde lid, van de Pbw) en dient een legitiem doel. De maatregel is ook noodzakelijk in onze democratische samenleving. Zoals hierboven is overwogen is het van belang dat klager geen contact heeft met niet toegestane personen. In het buitenland kan het vereiste toezicht niet worden gewaarborgd. De beroepscommissie begrijpt dat het een ingrijpende beslissing betreft. Het belang dat klager geen niet toegestane contacten heeft weegt echter zwaarder dan het belang om te telefoneren met zijn in het buitenland woonachtige kinderen. De maatregel is opgelegd voor een beperkte duur van drie maanden. Ook is aangegeven dat een uitzondering kan worden gemaakt op humanitaire gronden. Klager kan wel contact onderhouden met zijn kinderen door middel van post en bezoek en hij kan telefoneren met personen in Nederland. Klager is dus niet geheel afgesloten van de buitenwereld en van zijn kinderen. Gelet op het vorenstaande is niet gebleken van strijd met de artikelen 3, 5 en 9 van het IVRK. Ook binnen de inrichting kan hij contact hebben met medewerkers. Het voorgaande maakt naar het oordeel van de beroepscommissie ook dat er geen sprake is van foltering of onmenselijke of vernederende behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM.

 

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen met aanvulling van de gronden.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

 

Deze uitspraak is op 8 mei 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. L.C.P. Goossens en mr. A. Pahladsingh, bijgestaan door de secretaris.

 

voorzitter

Naar boven