Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/31000/GV, 31 maart 2023, beroep
Uitspraakdatum:31-03-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          22/31000/GV

    

          

Betreft [klager]

Datum 31 maart 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 15 december 2022 klagers verzoek om strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) afgewezen.

Klagers raadsman, mr. D. Gürses, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De bestreden beslissing is in strijd met het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel. In de Regeling staat niet dat het verlenen van strafonderbreking slechts eenmalig kan. Klager kan Nederland daadwerkelijk verlaten, omdat hij rechtmatig verblijf heeft in België. Het verlenen van strafonderbreking is een bevoegdheid die verweerder in de daarvoor in aanmerking komende gevallen kan toepassen.

Klager is door zijn vrienden vanuit Duitsland naar België gebracht, terwijl hij in de auto sliep. Zij zijn door de Koninklijke Marechaussee staande gehouden toen zij in Nederland reden. De vrienden waren niet op de hoogte van klagers ‘inreisverbod’ voor Nederland. Klagers vrienden hebben hierover een verklaring afgelegd. Verweerder rept met geen woord over deze verklaringen. Het feit waarvoor klager is gedetineerd heeft in 2014 plaatsgevonden. Na een jaar detentie is hij naar België uitgezet. Sindsdien in hij nimmer naar Nederland gekomen.

Klager is hartpatiënt. Hij wordt bijna elke dag wegens hartklachten gezien door een arts. Ook is hij twee keer naar het ziekenhuis gebracht. Hij wacht op een harttransplantatie. Gelet op voornoemde medische problemen, wordt verzocht klager te laten onderzoeken op detentiegeschiktheid. Ook zou een langere detentie het einde van klagers arbeidsovereenkomst betekenen. Er is sprake van bijzondere omstandigheden die ertoe leiden dat klager alsnog in aanmerking kan komen voor strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling.

Klager verzoekt om het beroep mondeling te mogen toelichten en om de proceskosten te vergoeden. Daarnaast wordt verzocht om de beslissing inzake het inreisverbod en de beslissing inzake het verlenen van de strafonderbreking toe te sturen.

 

Standpunt van verweerder

Indien een vreemdeling die strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling verleend heeft gekregen en in strijd met de daaraan – van rechtswege – verbonden voorwaarde na enige tijd weer naar Nederland terugkeert, komt deze vreemdeling – volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie – in beginsel niet meer in aanmerking voor een nieuwe strafonderbreking. Dat zou het middel van strafonderbreking voor vreemdelingen zonder geldige verblijfstitel ongeloofwaardig maken.

Slechts zeer uitzonderlijke omstandigheden zouden een hernieuwde strafonderbreking kunnen rechtvaardigen. Van dergelijke uitzonderlijke omstandigheden is niet gebleken. Deze zijn niet gelegen in de door klager genoemde reden van terugkeer naar Nederland, het feit dat hij zich sinds zijn vrijlating tot aan de nieuwe aanhouding wel aan de voorwaarde heeft gehouden, de medische omstandigheden die door klager zijn aangevoerd of andere redenen op grond waarvan hij meent de genoemde voorwaarde niet te hebben overtreden, althans dat dit hem niet zou kunnen worden toegerekend.

 

3. De beoordeling

Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.

In het kader van de beroepsprocedure zijn klager stukken toegestuurd, waaronder de eerdere beslissing om hem strafonderbreking te verlenen, waar klager om had verzocht. Ten aanzien van klagers verzoek om het aan hem opgelegde inreisverbod toe te sturen, merkt de beroepscommissie op dat klager zich hiervoor kan wenden tot de Immigratie- en Naturalisatiedienst.

Bij beslissing van 28 oktober 2015 is aan klager strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling verleend. Hij onderging op dat moment een gevangenisstraf van twee jaar met aftrek, wegens poging tot doodslag en overtreding van de Wegenverkeerswet. Klager is sinds 30 oktober 2022 wederom gedetineerd. Hij ondergaat het strafrestant van 323 dagen.  De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 28 oktober 2023.

Klager behoort tot de categorie strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland. Ingevolge artikel 40a van de Regeling kan strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend. Indien een vrijheidsstraf van ten hoogste drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend nadat ten minste de helft van de straf is ondergaan. Aan de strafonderbreking wordt de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert. Uit de toelichting op artikel 40a van de Regeling volgt dat redenen kunnen bestaan die zich tegen het verlenen van strafonderbreking kunnen verzetten. Daarbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan de belangen van slachtoffers en de mate waarin de rechtsorde door het door de vreemdeling gepleegde delict was geschokt (Stcrt. 2012, 7141).

Uit de stukken komt naar voren dat klager, in strijd met de aan de verleende strafonderbreking verbonden voorwaarde, weer naar Nederland is teruggekeerd. Volgens vaste jurisprudentie komt een vreemdeling aan wie strafonderbreking op grond van artikel 40a van de Regeling is verleend, in beginsel niet langer in aanmerking voor een nieuw te verlenen strafonderbreking, indien deze vreemdeling in strijd met de daaraan verboden voorwaarde na enige tijd naar Nederland terugkeert. Slechts zeer uitzonderlijke omstandigheden kunnen een hernieuwde strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling rechtvaardigen.

De beroepscommissie maakt uit de stukken op dat klager de voorwaarde om niet terug te mogen keren naar Nederland – na zeven jaar – heeft overtreden, omdat hij met vrienden terugreed vanuit Duitsland naar België, via Nederland. Klager geeft aan dat hij met hen had gefeest en dat een vriend terugreed, omdat hijzelf alcohol had gedronken. Klager is vervolgens in de auto in slaap gevallen. Hierdoor heeft hij niet gemerkt dat zijn vrienden door Nederland reden, waar hij niet mocht zijn. Klager heeft verklaringen van zijn vrienden bijgevoegd, die dit alles bevestigen en zich schuldbewust tonen. Zij lijken er erg mee te zitten dat klager hierdoor in de problemen is gekomen. Klager lijkt daarnaast zijn leven in België op orde te hebben. Ter onderbouwing hiervan heeft hij salarisstroken overgelegd.

Verweerder heeft het voorgaande niet aangemerkt als zeer uitzonderlijke omstandigheden. Het verblijf in Nederland en de reden waarom dat is gebeurd, is volgens verweerder op geen enkele wijze onderbouwd. De beroepscommissie ziet deze onderbouwing wel. Een nadere reactie van verweerder waaruit blijkt dat de stukken van klagers vrienden alsnog zijn beoordeeld en waarom deze niet tot een ander standpunt nopen, ontbreekt.

Reeds gelet op het voorgaande is de bestreden beslissing onvoldoende gemotiveerd. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Zij zal verweerder opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

Ten overvloede en naar aanleiding van het verzoek van klagers raadsman om de proceskosten te vergoeden, overweegt de beroepscommissie dat de Penitentiaire beginselenwet een dergelijke mogelijkheid niet kent.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt verweerder op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe. 

 

 

Deze uitspraak is op 31 maart 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. D. van der Sluis, voorzitter, F. van Dekken en mr. A. Pahladsingh, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.

 

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven