Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/27515/GA, 31 maart 2023, beroep
Uitspraakdatum:31-03-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          22/27515/GA

           

Betreft [klager]

Datum 31 maart 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om te worden overgebracht naar een daartoe bestemde plaats voor de verlening van forensische zorg op grond van artikel 43, vierde lid, van de Penitentiaire Beginselenwet (Pbw).

 

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Leeuwarden heeft op 21 april 2022 het beklag ongegrond verklaard (LW-2021-528). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

 

Klagers raadsvrouw, mr. M.W. Bouwman, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van de PI Leeuwarden (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

De beroepscommissie heeft op 2 september 2022 bij de directeur nadere stukken opgevraagd. De reactie van de directeur is op 12 september 2022 bij het secretariaat van de RSJ binnengekomen. Klager en zijn raadsvrouw zijn in de gelegenheid gesteld op de stukken te reageren.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Er bestaat spanning tussen enerzijds de formalistische toepassing van de uitvoeringsrichtlijn en anderzijds het uitgangspunt dat de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf zoveel mogelijk dienstbaar wordt gemaakt aan de voorbereiding van de terugkeer in de samenleving. Door de wetswijziging is het niet langer mogelijk voor klager om binnen een penitentiair programma geplaatst te worden in een voorziening voor beschermd wonen of in een kliniek. Klager verwijst naar RSJ 15 oktober 2021, 21/22069/GA. De reclassering heeft positief geadviseerd ten aanzien van plaatsing bij Exodus Groningen in het kader van artikel 43, vierde lid, van de Pbw (voorheen het derde lid). Daarbij zijn bijzondere voorwaarden geformuleerd met reclasseringstoezicht en ambulante behandeling. Klager is bereid om hieraan mee te werken.

 

Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

 

Standpunt van de directeur

De directeur persisteert bij hetgeen is aangevoerd in beklag.

 

3. De beoordeling

Relevante wet- en regelgeving

Ingevolge artikel 43, vierde lid van Pbw draagt de directeur zorg voor overbrenging van de gedetineerde naar de daartoe bestemde plaats, indien de in het eerste lid van dat artikel (het recht op sociale verzorging en hulpverlening) omschreven zorg en hulp dit noodzakelijk maken en een dergelijke overbrenging zich verdraagt met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. Indien de gedetineerde wordt overgebracht ten behoeve van de verlening van forensische zorg bedoeld in de Wet forensische zorg, geschiedt de overbrenging overeenkomstig de bepalingen van die wet.

 

Ten behoeve van een dergelijke plaatsing wordt een indicatiestelling opgemaakt. De definitie van een indicatiestelling is op grond van artikel 1.1, eerste lid, onder e, van de Wet forensische zorg: een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies van deskundigen, opgesteld op basis van onderzoek van de verdachte, veroordeelde of gedetineerde, waarin de forensische zorgbehoefte en het noodzakelijke beveiligingsniveau is opgenomen.

 

Artikel 5.1 van het Besluit forensische zorg (Bfz) luidt:

1.  De tot indicatiestelling bevoegde organen, bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, van de wet, zijn:

a.  het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie;

b.  het Psycho Medisch Overleg van een penitentiaire inrichting van de Dienst Justitiële Inrichtingen;

c.  de reclassering.

2.  Het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie is bevoegd indien het forensische zorg betreft waarbij sprake is van:

a.  verblijf in een inrichting of op een afdeling als bedoeld in artikel 14, vierde lid, van de Penitentiaire beginselenwet;

b.  verblijf in een instelling voor forensische zorg, waarbij deze bevoegdheid in geval sprake is van verblijf in een instelling voor beschermd wonen enkel geldt ten aanzien van:

1.  verblijf dat volgt op een verblijf in een instelling voor forensische zorg of een verblijf in een inrichting of op een afdeling als bedoeld in artikel 14, vierde lid, van de Penitentiaire beginselenwet;

2.  verblijf van gedetineerden, die veroordeeld zijn wegens een ernstig gewelds  of zedenmisdrijf.

3.  Het Psycho Medisch Overleg is bevoegd indien het forensische zorg betreft waarbij sprake is van:

a.  de verlening van ambulante zorg aan gedetineerden;

b.  verblijf van gedetineerden in een instelling voor beschermd wonen, behoudens de gevallen waarin het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie daartoe bevoegd is.

4.  De reclassering is bevoegd, indien het forensische zorg betreft waarbij sprake is van:

a.  de verlening van ambulante zorg;

b.  verblijf in een instelling voor beschermd wonen, behoudens de gevallen waarin het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie daartoe bevoegd is.

 

Artikel 5.2 van het Bfz luidt:

1.  Een indicatiestelling die is gelast ten behoeve van de overplaatsing of overbrenging van een gedetineerde, die veroordeeld is tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wegens een ernstig gewelds- of zedenmisdrijf, naar een instelling voor de verlening van forensische zorg, wordt mede gebaseerd op een delictanalyse en een recent opgemaakte risicotaxatie. De risicotaxatie is in ieder geval gericht op het type misdrijf waarvoor de gedetineerde is veroordeeld, is met redenen omkleed en is niet ouder dan zes maanden, gerekend vanaf de datum van de last tot indicatiestelling.

2.  De directeur van de penitentiaire inrichting waarin de gedetineerde is opgenomen of bij wie de algemene verantwoordelijkheid ligt voor de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf draagt ervoor zorg dat de delictanalyse en de risicotaxatie bij de last tot indicatiestelling worden gevoegd.

3.  De voorbereiding van de indicatiestelling, bedoeld in het eerste lid, omvat in ieder geval een onderzoek door de indicatiesteller van de gedetineerde in persoon.

 

Inhoudelijke beoordeling

Klager heeft op 24 november 2021 verzocht om overgebracht te worden naar een plaats voor de verlening van forensische zorg op grond van artikel 43, vierde lid, van de Pbw. De directeur heeft dit verzoek op 29 november 2021 afgewezen, omdat klager niet zou voldoen aan de criteria. Er is volgens de directeur sprake van een ontkennende houding en onvoldoende probleembesef. Dat leidt ertoe dat een volledige risicotaxatie en delictanalyse niet mogelijk zijn. Door het Psycho Medisch Overleg (PMO) is geoordeeld dat er geen (volledige) indicatiestelling kan worden bepaald, doordat de zorgbehoefte niet kan worden vastgesteld.

 

De beroepscommissie overweegt dat, nu klager is veroordeeld voor ernstige zedenmisdrijven, het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) bevoegd is tot indicatiestelling. Het al dan niet afgeven van een indicatiestelling is dus geen bevoegdheid van het PMO. De directeur heeft geen indicatiestelling gelast bij het NIFP met daarbij een delictanalyse en recente risicotaxatie. De beroepscommissie is van oordeel dat de directeur in dit geval onvoldoende heeft gemotiveerd waarom klager niet voldoet aan de criteria voor overbrenging voor de verlening van forensische zorg.

 

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, moet de beslissing van de directeur – bij deze stand van zaken – als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren.

 

Aangezien klager op 12 oktober 2022 in vrijheid is gesteld kan de directeur niet worden opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen. Nu de gevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager naar het oordeel van de beroepscommissie een tegemoetkoming toe. Omdat het niet duidelijk is of klager daadwerkelijk in aanmerking gekomen zou zijn voor overbrenging naar een plaats voor de verlening van forensische zorg, maar de reclassering wel positief had geadviseerd, zal de beroepscommissie de tegemoetkoming vaststellen op €100,- (vergelijk RSJ 30 december 2019, R 19/4450/GA).

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €100,-.

 

Deze uitspraak is op 31 maart 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. drs. F.A.M. Bakker, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. M.J. Stolwerk, leden, bijgestaan door mr. A. Laagland, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven