Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/23641/GA, 14 april 2023, beroep
Uitspraakdatum:14-04-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          21/23641/GA

               

Betreft [klager]

Datum 14 april 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen het niet langer toestaan van het dragen van een keppel buiten zijn eigen verblijfsruimte.

 

De beklagrechter bij het Justitieel Complex (JC) Zaanstad heeft op 5 oktober 2021 het beklag ongegrond verklaard (ZS-ZO-2021-85). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. R.I. Kool, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van het JC Zaanstad (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Het beroep is niet gericht tegen het oordeel van de beklagrechter over de ontvankelijkheid van klager in de klacht, maar alleen tegen de ongegrondverklaring van de klacht.

De beslissing van de directeur was een beperking van klagers recht om zijn godsdienst te kunnen belijden en de beperking was in strijd met artikel 9 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Klager heeft door een klacht in te dienen voldoende aangetoond dat hij de beslissing van de directeur ervaart als een schending of beperking in het belijden van zijn godsdienst. Er is geen gouden standaard voor de belijdenis van het geloof door een aanhanger van het liberale Jodendom. Het is juist dat een liberale jood normaliter alleen tijdens het gebed een keppel draagt, maar ook buiten het gebed is het dragen van een keppel toegestaan en bedoeld als eerbiediging van God. Voor klager was dit onderdeel van zijn geloofsbelijdenis. Hij heeft in de Penitentiaire Inrichting Leeuwarden steeds met een keppel rondgelopen. Ook ging hij met een keppel op naar de rechtbank.

Klager verwijst naar RSJ 2 augustus 2022, 21/20236/GA.

Klager heeft verzocht om zijn standpunt mondeling te mogen toelichten.

Standpunt van de directeur

De directeur heeft het standpunt in beroep niet toegelicht.

 

3. De beoordeling

Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.

Relevante wet- en regelgeving

Artikel 2, derde lid, van de Penitentiaire Beginselenwet (Pbw):

Personen ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging plaatsvindt van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel worden aan geen andere beperkingen onderworpen dan die welke voor het doel van de vrijheidsbeneming of in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting noodzakelijk zijn.

Art 41, eerste lid, van de Pbw:

De gedetineerde heeft het recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden en te beleven.

Art 44, tweede lid, van de Pbw:

De gedetineerde heeft recht op het dragen van eigen kleding en schoeisel, tenzij die een gevaar kunnen opleveren voor de orde of de veiligheid in de inrichting. Hij kan worden verplicht tijdens de arbeid of sport aangepaste kleding of schoeisel te dragen. In de huisregels kunnen regels worden gesteld omtrent de wijze van gebruik en onderhoud van kleding en schoeisel.

 

Artikel 9 van het EVRM:

1.  Een ieder heeft recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst; dit recht omvat tevens de vrijheid om van godsdienst of overtuiging te veranderen, alsmede de vrijheid hetzij alleen, hetzij met anderen, zowel in het openbaar als privé zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uitdrukking te brengen in erediensten, in onderricht, in praktische toepassing ervan en in het onderhouden van geboden en voorschriften.

2.  De vrijheid zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uiting te brengen kan aan geen andere beperkingen worden onderworpen dan die die bij de wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de openbare veiligheid, voor de bescherming van de openbare orde, gezondheid of goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

Aanvulling op de huisregels van het JC Zaanstad met betrekking tot het dragen van religieuze kleding en hoofddeksel (februari 2017):

In de huisregels onder punt 4.4.2 staat vermeld dat het dragen van een gewaad en/of een sluier of andere gezichtsbedekkende (religieuze) kleding alleen toegestaan is op eigen cel en gebedsruimte.

Toegevoegd wordt dat het dragen van een keppel en hoofddoek is toegestaan op eigen cel en bij gebedsdiensten in de gebedsruimtes. Het is niet toegestaan om een keppel en hoofddoek te dragen van en naar een andere ruimte, Hoofdbedekking wordt in de breedste zin van het woord voor het overige niet toegestaan van uit veiligheidsoverwegingen.

Inhoudelijke beoordeling

De beroepscommissie overweegt dat, anders dan klagers raadsman aanvoert, in beroep niet enkel de ongegrondverklaring van het beklag wordt beoordeeld. De beroepscommissie toetst onder meer ambtshalve of sprake is van een beslissing in de zin van artikel 60, eerste lid, van de Pbw.

Het beklag is gericht tegen de algemeen geldende regel dat gedetineerden buiten hun cel en de gebedsruimtes geen keppel mogen dragen. Deze regel vloeit voort uit de huisregels van het JC Zaanstad. Er is niet gebleken dat de directeur ten aanzien van klager een beslissing heeft genomen of dat klager heeft verzocht om een uitzondering te maken op de algemeen geldende regel. Een algemeen geldende regel is niet beklagwaardig, tenzij sprake is van strijd met hogere wet- en regelgeving.

Naar het oordeel van de beroepscommissie is onvoldoende aannemelijk geworden dat het altijd mogen dragen van een keppel voor klager nodig is voor het belijden van zijn godsdienst. Uit de uitspraak van de beklagrechter volgt immers dat de rabbijn (in een andere beklagzaak) tot de conclusie is gekomen dat klager geen stappen heeft ondernomen om zich tot het Jodendom te bekeren. Dat klager zichzelf als jood profileert, maakt niet dat hij joods is. Het is dus onvoldoende gebleken dat sprake is van een beperking die onder de reikwijdte van artikel 9 van het EVRM valt. Daarmee is geen sprake van strijd met hogere wet- en regelgeving.

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en klager alsnog niet ontvankelijk verklaren in zijn beklag.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag.

 

 

Deze uitspraak is op 14 april 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. A. van Holten, voorzitter, mr. A.B. Baumgarten en mr. D. van der Sluis, leden, bijgestaan door mr. A. Laagland, secretaris.

 

 

 

secretaris        voorzitter

 

Naar boven