Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/32251/SGB, 24 februari 2023, schorsing
Uitspraakdatum:24-02-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          23/32251/SGB    

           

Betreft [verzoeker]

Datum 24 februari 2023

 

Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van [verzoeker] (hierna: verzoeker)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 8 februari 2023 beslist verzoekers verblijf in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught met twaalf maanden te verlengen.

Verzoekers raadsvrouw, mr. C. Ihataren, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing, meer specifiek ten aanzien van de toepasselijkheid van artikel 6, aanhef en onder d, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling).

De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van verweerder op het schorsingsverzoek en van het beroepschrift (23/32080/GB).

 

2. De beoordeling

Ontvankelijkheid

Verzoeker richt zich enkel op de toepassing van 6, aanhef en onder d, van de Regeling (hierna: de d-grond), (mede) omdat hieraan aanvullende toezichtsmaatregelen zijn verbonden. Tegen de toezichtsmaatregelen zelf kan naar het voorlopig oordeel van de voorzitter geen beklag, bezwaar of beroep worden ingesteld en daarvan kan dus ook niet om schorsing worden verzocht (vergelijk RSJ 21 februari 2023, 23/32121/SGB). Tegen de beslissing om verzoekers verblijf in de EBI te verlengen kan wel beroep worden ingesteld. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is het daarbij ook denkbaar dat (in beroep en/of in schorsing) alleen wordt opgekomen tegen de toepassing van de d-grond, juist omdat daar andere rechtsgevolgen aan zijn verbonden. De voorzitter zal het schorsingsverzoek dus inhoudelijk beoordelen.

 

Beoordelingskader

De voorzitter stelt daarbij voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van verweerder slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beroep is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen.

 

Regelgeving

De d-grond is van toepassing op gedetineerden die “een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van algemeen gevaar voor de openbare orde en veiligheid van personen vanwege de aard van de verdenking, de aard van het misdrijf of de misdrijven waarvoor de gedetineerde is veroordeeld, de omstandigheden waaronder dat misdrijf of die misdrijven zouden zijn gepleegd of zijn gepleegd of de persoonlijkheid van de gedetineerde”.

 

Op grond van artikel 6, tweede lid, van de Regeling wordt een algemeen gevaar als bedoeld in de d-grond “in ieder geval aangenomen indien de gedetineerde wordt verdacht van of is veroordeeld wegens deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaar of meer is gesteld terwijl de gedetineerde volgens de verdenking of veroordeling van die organisatie als oprichter, leider of bestuurder, als bedoeld in artikel 140, derde en vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, moet worden aangemerkt”.

 

Voorlopig oordeel

Uit het arrest van het gerechtshof, dat verweerder heeft bijgevoegd, begrijpt de voorzitter dat verzoeker niet is veroordeeld voor een feit als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Regeling. Dat is naar het voorlopig oordeel van de voorzitter ook niet noodzakelijk, nu in het tweede lid staat wanneer de d-grond “in ieder geval” (dus niet uitsluitend) wordt aangenomen.

Verzoeker is door het gerechtshof veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf voor strafrechtelijke betrokkenheid bij diverse moorden en pogingen tot moord. Daarnaast begrijpt de voorzitter uit de stukken dat verzoeker nog verdachte is in een ander onderzoek, waaruit zijn belangrijke rol in een crimineel samenwerkingsverband naar voren zou komen. Vervolging in die zaak zou volgens verweerder volgen, als de niet-onherroepelijk opgelegde levenslange gevangenisstraf geen stand zou houden (na de cassatieprocedure die nog loopt). Bij deze stand van zaken kunnen beide zaken – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – meewegen bij de beoordeling van de ‘aard van de veroordeling/verdenking’ en bij de ‘omstandigheden waaronder die misdrijven (zouden) zijn gepleegd’, als bedoeld in de d-grond. De conclusie dat hieruit een onaanvaardbaar maatschappelijk risico in termen van algemeen gevaar voor de openbare orde en veiligheid van personen volgt, is – nog steeds voorlopig oordelend – niet onnavolgbaar.

Tegen deze achtergrond is de toepassing van de d-grond naar het voorlopig oordeel van de voorzitter niet zodanig onredelijk of onbillijk dat het verzoek zou moeten worden toegewezen. Dat verweerder niet (unaniem) is geadviseerd om de d-grond toe te passen, is onvoldoende zwaarwegend om tot een ander voorlopig oordeel te komen. Daarnaast is naar het voorlopig oordeel van de voorzitter geen sprake van strijd met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De voorzitter zal het verzoek dan ook afwijzen.

 

3. De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek af.

 

 

Deze uitspraak is op 24 februari 2023 gedaan door mr. A.M.G. Smit, voorzitter, bijgestaan door de secretaris.

 

 

 secretaris       voorzitter

Naar boven