Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/22276/GA, 5 juni 2023, beroep
Uitspraakdatum:05-06-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/22276/GA

               

Betreft [klager]

Datum 5 juni 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft (voor zover in beroep aan de orde) beklag ingesteld tegen een ordemaatregel van uitsluiting van activiteiten, voor de duur van tien dagen, vanwege contact met een medegedetineerde die klachten behorend bij besmetting met het coronavirus vertoont, ingegaan op 5 januari 2021, als gevolg waarvan klager niet in de gelegenheid wordt gesteld om te douchen en te beeldbellen.

 

De beklagrechter bij de locatie Roermond heeft op 9 juli 2021 het beklag ongegrond verklaard (R-2021-015). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

 

Klagers raadsman, mr. A.D. Kloosterman, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de locatie Roermond (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Primair betwist klager de noodzaak tot het opleggen van de ordemaatregel, omdat hij geen direct en nauw contact – als bedoeld in de richtlijnen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu – heeft gehad met de medegedetineerde bij wie het coronavirus is vastgesteld. Overeenkomstig voornoemde richtlijnen gold geen dringend advies om klager in quarantaine te plaatsen. Subsidiair stelt klager dat sprake is van een motiveringsgebrek, nu de directeur geen rapportages of andere stukken heeft overgelegd waaruit de noodzaak tot oplegging van de ordemaatregel volgt. Nu klager door het ontbreken van een daartoe treffend verweer van de directie onvoldoende mogelijkheid heeft gehad om hieromtrent nadere opmerkingen te maken is de toekenning van een compensatie passend.

 

Voorts is de beslissing tot sluiting van de doucheruimtes in strijd met artikel 44, vierde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw). Er is onvoldoende gewicht toegekend aan het belang om de persoonlijke hygiëne voldoende op orde te houden en de daaruit voorvloeiende preventieve werking bij de voorkoming van de verspreiding van het coronavirus. Het is inhumaan om klager gedurende de quarantaineperiode uitsluitend in de gelegenheid te stellen om zijn persoonlijke hygiëne op orde te brengen met het gebruik van enkel koud water. De beslissing is niet in overeenstemming met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Het was wellicht mogelijk geweest om douchen in kleinere groepen toe te staan dan wel om de doucheruimtes intensiever schoon te maken ter voorkoming van het risico op verspreiding van het coronavirus. Klager betwist de noodzaak van de maatregel. Andere gemeenschappelijke ruimtes, zoals keukens en toiletten, zijn ook niet gesloten omdat personen hier maar simpelweg in dezelfde ruimte zijn. De apparatuur op klagers cel om het koude water te verwarmen kon effectief niet gebruikt worden om mee te wassen, omdat dit of in te kleine hoeveelheden beschikbaar was dan wel dusdanig heet was dat klager zich door gebruik van dat water zou verbranden.

 

Klager acht het redelijk en billijk dat gedurende de periode van quarantaine fysiek bezoek niet was toegestaan. De beslissing om klager tevens niet de gelegenheid te verschaffen om uitvoering te geven aan zijn bezoekrecht door gebruik van een technisch hulpmiddel is disproportioneel. Ten tijde van deze beslissing bestond de situatie met betrekking tot het coronavirus één jaar. Gedurende dat jaar zijn meerdere besmettingen geweest in diverse inrichtingen door het gehele land. Dit roept de vraag op of er niet voorafgaand aan de situatie in de locatie Roermond een protocol aanwezig had kunnen zijn om bezoek alsnog mogelijk te maken (zo nodig met gebruik van een technisch hulpmiddel). Het onderhouden van contact met de buitenwereld, juist gedurende een dergelijke quarantaine, is van groot belang. Er is onvoldoende gemotiveerd waarom er geen mogelijkheid bestond om individueel te beeldbellen of om dit op cel te doen.

 

Verzocht wordt het beklag gegrond te verklaren en aan klager een tegemoetkoming toe te kennen, nu de rechtsgevolgen niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden.

 

Standpunt van de directeur

De directeur dient zorg te dragen voor de orde en veiligheid van alle gedetineerden en werknemers binnen de inrichting. Het handhaven van bepaalde maatregelen om de veiligheid en gezondheid te waarborgen hoort hier ook bij. Bij het opleggen van de ordemaatregel zijn geen rechten van klager geschonden. Er zullen zich wat ongemakkelijkheden hebben voorgedaan doordat de doucheruimtes niet in gebruik waren, maar iedereen is voorzien van een alternatieve mogelijkheid om zich te verzorgen. Het persoonlijke ongemak weegt niet op tegen de gezondheidsrisico’s die ook klager anders loopt.

 

Verzocht wordt het beroep ongegrond te verklaren nu de directeur in alle redelijkheid en billijkheid heeft gehandeld.

 

3. De beoordeling

Voor zover namens klager is geklaagd over de procedure bij de beklagrechter, namelijk het niet toezenden van het verweerschrift van de directeur, gaat de beroepscommissie hieraan voorbij, nu het beklag in beroep opnieuw ten gronde wordt beoordeeld en klager en zijn raadsman inmiddels van het verweerschrift kennis hebben kunnen nemen.

 

Ordemaatregel uitsluiting van activiteiten

De beroepscommissie kan zich verenigen met het oordeel van de beklagrechter dat de beslissing van de directeur om aan klager een ordemaatregel van uitsluiting van deelname aan activiteiten op te leggen niet onredelijk of onbillijk is. Hetgeen hierover in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie dan ook niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.

 

Geen gelegenheid tot douchen

Op grond van artikel 44, vierde lid, van de Pbw draagt de directeur er zorg voor dat een gedetineerde in staat gesteld wordt zijn uiterlijk en lichamelijke hygiëne naar behoren te verzorgen. Aan dit recht is geen minimumaantal uren verbonden. Ingevolge de memorie van toelichting bij de Pbw (Kamerstukken II 1994/95, 24 263, nr. 3, p. 89) duidt ‘naar behoren’ erop dat dit binnen redelijke grenzen dient te geschieden (vgl. RSJ 20 april 2021,

R-19/5527/GA). In artikel 4.4 van de Regeling model huisregels penitentiaire inrichtingen wordt voorts voor douchen een minimum frequentie van twee keer per week gesteld. Uit artikel 4.4 van de huisregels van de locatie Roermond volgt dat gedetineerden verplicht zijn minimaal twee keer per week te douchen.

 

Vaststaat dat klager gedurende de ordemaatregel niet heeft kunnen douchen in de (gemeenschappelijke) doucheruimtes. De directeur heeft toegelicht dat na overleg met de afdeling Zorg en de GGD is besloten dat gedetineerden die in quarantaine verblijven gedurende de ordemaatregel geen gebruik mogen maken van de doucheruimtes. Dit om mogelijk verdere verspreiding van het coronavirus te voorkomen doordat gebruik wordt gemaakt van dezelfde (douche)ruimtes. Gedetineerden hebben op cel een wastafel waar zij gebruik van kunnen maken en zich kunnen wassen. Iedere cel kent de mogelijkheid om het water te verwarmen, zodat gedetineerden zich niet met koud water hoeven te wassen.

 

Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie, anders dan de beklagrechter, van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat klagers recht op persoonlijke verzorging gedurende de ordemaatregel onvoldoende kon worden gerealiseerd, nu klager niet twee keer in de week heeft kunnen douchen. De schending van dat recht kan, gelet op de gegeven omstandigheden waarin de inrichting verkeerde en het besmettingsgevaar, echter worden gerechtvaardigd. Daarbij heeft de beroepscommissie in aanmerking genomen dat de directeur alternatieve verzorgingsmogelijkheden heeft geboden.

 

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur om klager gedurende de ordemaatregel niet te laten douchen in dit geval niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom in zoverre ongegrond verklaren.

 

Geen gelegenheid tot bezoek via beeldbellen

De beroepscommissie begrijpt dat klagers klacht is gericht tegen het niet kunnen beeldbellen tijdens de aan hem opgelegde ordemaatregel, waardoor het recht op bezoek is geschonden.

 

De Pbw regelt in Hoofdstuk VII het contact van de gedetineerden met de buitenwereld. Het betreft ingevolge de memorie van toelichting bij de Pbw (Kamerstukken II, 1994/95, 24263, nr. 3, p. 56) correspondentie, bezoek, telefoneren en contact met vertegenwoordigers van de media. Communicatie met behulp van het internet – waaronder beeldbellen – is niet in de Pbw geregeld.

 

De beroepscommissie overweegt dat voor de mogelijkheid tot beeldbellen, als alternatief voor het ontvangen van fysiek bezoek, aansluiting dient te worden gezocht bij artikel 38 van de Pbw. Op grond van artikel 38, eerste lid, van de Pbw heeft een gedetineerde het recht gedurende ten minste één uur per week op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen bezoek te ontvangen. Uit dit artikel vloeit de verplichting van de directeur voort voldoende inspanningen te verrichten om de omstandigheden te creëren waaronder het bezoek ongestoord kan plaatsvinden.

 

Naar het oordeel van de beroepscommissie is voldoende aannemelijk geworden dat klagers recht om ten minste één uur per week op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen bezoek te ontvangen, is geschonden. De beroepscommissie is echter van oordeel dat deze schending gerechtvaardigd is gelet op de navolgende omstandigheden. Uit de mededelingen van de directeur volgt dat in overleg met de afdeling Zorg en de GGD is besloten om gedetineerden niet toe te staan om te beeldbellen. Als reden hiervoor wordt aangevoerd dat gedetineerden dan met meerdere personen naar een bezoekzaal moeten gaan, wat niet in lijn is met de quarantainemaatregel. Het was voor gedetineerden gedurende deze periode wel mogelijk om, zij het beperkter dan gebruikelijk, gebruik te maken van de telefooncellen.

 

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur om klager tijdens de ordemaatregel niet te laten beeldbellen in dit geval niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom in zoverre ongegrond verklaren, met wijziging van de gronden.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake de oplegging van de ordemaatregel van  uitsluiting van activiteiten ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het niet in de gelegenheid stellen tot douchen en bezoek via beeldbellen ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter, met wijziging van de gronden.

 

Deze uitspraak is op 5 juni 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. S. Woudman-Bijl, leden, bijgestaan door mr. D. Boessenkool, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven