Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/23817/GA, 12 mei 2023, beroep
Uitspraakdatum:12-05-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/23817/GA

               

Betreft [Klager]

Datum 12 mei 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de omstandigheid dat twee poststukken afkomstig van zijn advocaat zijn opengemaakt en vervolgens dichtgeplakt aan hem zijn uitgereikt.

 

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught heeft op 8 oktober 2021 het beklag ongegrond verklaard (VU 2021/624). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

 

Klagers raadsman, mr. G.A.J. Purperhart, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Vught (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten. Op 15 december 2022 heeft mr. M.C. Levy zich als raadsvrouw in deze zaak gesteld.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Het poststuk waar het beklag betrekking op heeft, bestaat uit een grote envelop waarop een kleinere envelop is bevestigd, zoals ook blijkt uit de overgelegde foto’s. Daarbij is de kleinere envelop zichtbaar aan de directeur gericht en is de grote envelop zichtbaar aan klager gericht. De beklagrechter heeft overwogen dat de buitenste envelop is opengemaakt en weer dichtgeplakt met plakband, maar dat niet is gebleken dat de bijgesloten envelop gericht aan klager ook is opengemaakt. Dit berust op de onjuiste veronderstelling dat de grote envelop (door de beklagrechter kennelijk aangeduid als ‘de buitenste envelop’) aan de directeur was gericht.

 

Klager heeft geverifieerd of het plakband waarmee de enveloppen zijn dichtgeplakt afkomstig was van (het ondersteunend personeel van) zijn raadsman. Dat bleek niet het geval te zijn. Het kan niet anders zijn dan dat het personeel het plakband op de enveloppen gericht aan klager heeft bevestigd. Dat is ook niet onaannemelijk, nu klager binnen de inrichting niet zelf over dergelijke kantoorartikelen beschikt. Hieruit kan worden afgeleid dat de post even daarvoor is geopend. Dat van het onbevoegd openen van geprivilegieerde post normaliter melding wordt gemaakt, maakt het voorgaande niet anders. Het melden kan immers (per abuis) zijn nagelaten.

 

Artikel 3, tweede en derde lid, van de Regeling geprivilegieerde post gedetineerden (hierna: de Regeling) bepaalt – strikt genomen – dat de aan de gedetineerde gerichte envelop afgesloten in een aan de directeur gerichte envelop moet worden gevoegd. Vanwege de soms grote omvang van de aan de gedetineerde gerichte envelop is dit voorschrift echter niet altijd praktisch uitvoerbaar. In onderhavige zaak is de aan de directeur gerichte envelop derhalve bevestigd op de aan de gedetineerde gerichte envelop en is deze laatste envelop voorzien van meerdere stempels met de tekst “Van raadsman aan cliënt”. Op deze manier wordt zonder meer voldaan aan het in artikel 3 van de Regeling bedoelde ‘twee enveloppen-principe’. Mocht de beroepscommissie dit niet volgen, dan is alsnog sprake van een schending van artikel 3, tweede en derde lid, van de Regeling. Deze bepaling schrijft immers voor dat de directeur (ook) in gevallen waarin geen dubbele envelop is gebruikt het poststuk uitsluitend mag openen in het bijzijn van de gedetineerde. Dat is in klagers geval niet gebeurd.

 

Standpunt van de directeur

De beklagrechter heeft niet vastgesteld dat de ‘buitenste envelop’ zichtbaar was gericht aan klager. De beklagrechter heeft de tekst van de Regeling gevolgd, die beschrijft dat geprivilegieerde post gesloten in een envelop gericht aan de directeur wordt aangeboden. De ‘buitenste envelop’ is in dit geval de brief gericht aan de directeur. Deze was geplakt op het geprivilegieerde poststuk gericht aan klager. Vervolgens is het poststuk gericht aan klager aan hem uitgereikt. Er is geen geprivilegieerd poststuk gericht aan klager geopend, hetgeen ook niet door de beklagrechter is vastgesteld.

 

Indien een geprivilegieerd poststuk per abuis wordt geopend, dan wordt dit altijd aan de betrokken gedetineerde gemeld en wordt er een registratie van gemaakt.

 

3. De beoordeling

Wet- en regelgeving

Artikel 36, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) stelt dat de directeur bevoegd is enveloppen of andere poststukken, afkomstig van of bestemd voor gedetineerden, op de aanwezigheid van bijgesloten voorwerpen te onderzoeken en deze hiertoe te openen. Indien de enveloppen of andere poststukken afkomstig zijn van of bestemd zijn voor de in artikel 37, eerste of tweede lid, van de Pbw genoemde personen of instanties, geschiedt dit onderzoek in aanwezigheid van de betrokken gedetineerde. Onder die genoemde personen of instanties valt onder meer de raadsman of -vrouw van de gedetineerde.

 

Artikel 3, eerste lid, van de Regeling bepaalt dat de afzender genoemd in artikel 37, eerste lid, van de Pbw, zijn brief in een gesloten envelop doet en deze adresseert aan de gedetineerde. De afzender sluit de envelop af en voegt deze in een andere envelop en adresseert deze aan de directeur met het verzoek de bijgesloten envelop aan de gedetineerde uit te reiken. Op grond van het bepaalde in artikel 3, tweede lid, van de Regeling is de directeur bevoegd om, indien hij dit noodzakelijk acht met het oog op de aanwezigheid van bijgesloten voorwerpen, ook de binnenste envelop van de brief of het andere poststuk afkomstig van een in artikel 37, eerste lid, van de Pbw genoemde persoon of instantie te openen in het bijzijn van de gedetineerde. In het geval dat een envelop kennelijk afkomstig is van een van de personen of instanties genoemd in artikel 37, eerste lid, van de Pbw, maar niet een dubbele envelop is gebruikt, wordt, indien de directeur het noodzakelijk oordeelt de envelop te openen, ingevolge artikel 3, derde lid, van de Regeling dezelfde procedure toegepast als vermeld in artikel 3, tweede lid, van de Regeling.

 

Inhoudelijke beoordeling

De beroepscommissie stelt vast dat klagers raadsman de voor klager bestemde geprivilegieerde poststukken d.d. 11 februari 2021 en 26 maart 2021 heeft aangeboden in een grote envelop met daarop meerdere stempels “Van raadsman aan cliënt”. Op de grote envelop – aldus gericht aan klager – is een kleinere envelop bevestigd, die gericht is aan de directeur met het verzoek de bijgesloten envelop – in dit geval dus de grote envelop – aan klager uit te reiken. De vraag welke envelop al dan niet moet worden aangemerkt als de ‘buitenste envelop’ kan in het midden worden gelaten, nu op de door klager ingebrachte foto’s valt te zien dat twee grote enveloppen aan de achterzijde zijn dichtgemaakt met plakband, en aldus kennelijk voor die tijd zijn opengemaakt. Klager heeft te kennen gegeven dat de enveloppen niet zijn dichtgeplakt met plakband door zijn raadsman dan wel het ondersteunend personeel van zijn raadsman. Het voorgaande in onderlinge samenhang bezien, maakt dat naar het oordeel van de beroepscommissie voldoende aannemelijk is geworden dat de voor klager bestemde geprivilegieerde post is geopend in de inrichting. Hoewel de raadsman de poststukken op andere wijze heeft aangeboden dan is voorgeschreven in artikel 3, eerste lid, van de Regeling, was voldoende kenbaar dat de post afkomstig was van een geprivilegieerd contact en geldt ingevolge artikel 3 van de Regeling dat het openen van geprivilegieerde poststukken hoe dan ook in het bijzijn van de gedetineerde dient te gebeuren. Niet aannemelijk is dat dat in dit geval is gebeurd. De enkele stelling van de directeur dat er geen meldingen of registraties zijn gemaakt, is in dit geval naar het oordeel van de beroepscommissie onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.

 

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal deze vaststellen op €15,- (€7,50 per geopend geprivilegieerd poststuk).

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €15,-.

 

Deze uitspraak is op 12 mei 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. S. Woudman-Bijl, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven