Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/30601/GA, 8 maart 2023, beroep
Uitspraakdatum:08-06-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    22/30601/GA
    
            
Betreft    [klager]
Datum    8 maart 2023


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure
De directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Alphen te Alphen aan den Rijn (hierna: de directeur) heeft – kennelijk – op 10 oktober 2022 klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof afgewezen.

Klager heeft daartegen beklag ingesteld. De beklagcommissie bij de PI Alphen heeft op 21 november 2022 het beklag ongegrond verklaard (AR-2022-854). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. W.B.O. van Soest, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager begrijpt niet hoe de directeur kan vergeten dat klager op 27 juli 2022 kortdurend re-integratieverlof heeft genoten. Ook heeft klager in 2018 eenmalig incidenteel verlof genoten. Hij komt al vanaf 23 november 2022 in aanmerking voor deelname aan een penitentiair programma (PP). Het is daarom niet logisch dat klager nu eerst kortdurend re-integratieverlof zou genieten. Voor klager zou een langdurend re-integratieverlof een logischere tussenstap zijn.

Daarnaast dient rekening te worden gehouden met het gegeven dat de inrichting binnen een jaar tijd slechts twee verlofaanvragen van klager heeft behandeld. Hieruit maakt klager op dat de behandeling van een verlofaanvraag zodanig traag loopt, dat klager niet nog voor zijn PP-datum een langdurend re-integratieverlof zal kunnen genieten. 

Bovendien ontbreekt in de beslissing een motivering waarom klager eerst nog een kortdurend re-integratieverlof zou moeten genieten. Naar andere alternatieven, zoals een kortere duur van een langdurend re-integratieverlof, is niet gekeken. 

Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen, als de directeur niet wordt opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen.

Standpunt van de directeur
De directeur heeft niets toe te voegen aan hetgeen in de beklagprocedure is aangevoerd. 

3. De beoordeling
Klager is sinds 10 maart 2017 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van negen jaren met aftrek, wegens onder andere medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en medeplegen van poging tot doodslag. Sinds 14 december 2022 neemt hij deel aan een PP. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 24 oktober 2023. 

Wet- en regelgeving
In artikel 15 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) staat dat re-integratieverlof alleen wordt verleend voor een re-integratiedoel dat is vastgelegd in het detentie- & re-integratieplan. In de artikelen 4 en 16 van de Regeling is benoemd om welke redenen verlof wordt geweigerd en welke gedetineerden niet in aanmerking komen voor re-integratieverlof.

In artikel 20, eerste lid, van de Regeling is bepaald dat langdurend re-integratieverlof niet eindigt op dezelfde dag waarop het is aangevangen en maximaal een aaneengesloten periode van 204 uur duurt met minimaal een overnachting en ten hoogste acht overnachtingen per maand. In het derde en vierde lid is bepaald vanaf welk moment een gedetineerde voor dit verlof in aanmerking komt (op basis van de hoogte van de opgelegde straf, het deel dat hij heeft ondergaan en het deel dat hij nog moet ondergaan). 

De inhoudelijke beoordeling 
De beroepscommissie constateert dat klager ten tijde van de bestreden beslissing op grond van het bepaalde in artikel 20, vierde lid, van de Regeling in aanmerking kon komen voor het verlenen van langdurend re-integratieverlof.

Uit het dossier volgt dat klagers verzoek om langdurend re-integratieverlof (voor de duur van 72 uur) – om zijn familie te bezoeken en een bankrekening te openen – is afgewezen, omdat klager eerst kortdurend re-integratieverlof zonder begeleiding zou moeten genieten. Klager heeft op 27 juli 2022 kortdurend re-integratieverlof onder begeleiding van de Dienst Vervoer & Ondersteuning genoten. Dit verlof is blijkens het dossier goed verlopen. In de afwijzende beslissing staat dat klager vervolgens eerst kortdurend re-integratieverlof dient te genieten, voordat langdurend re-integratieverlof aan hem wordt verleend. 

In de Regeling is een gefaseerde opbouw van vrijheden verankerd. Dit houdt in dat de gedetineerde – op basis van zijn strafrestant – eerst in aanmerking kan komen voor kortdurend re-integratieverlof (artikel 19 van de Regeling) en vervolgens ook voor langdurend re-integratieverlof (artikel 20 van de Regeling). Uit de memorie van toelichting bij de Wet straffen en beschermen volgt dat het kortdurend re-integratieverlof primair is bedoeld voor het regelen van praktische zaken om de terugkeer in de samenleving voor te bereiden, vooruitlopend op langdurend re-integratieverlof, de deelname aan een PP en/of de (voorwaardelijke) invrijheidstelling. 

De beroepscommissie kan in dit kader – vooral gelet op het gegeven dat klager nog geen onbegeleid verlof had genoten (in ieder geval, zo blijkt uit de stukken, niet na 2018) – de conclusie van de directeur volgen dat het verlenen van langdurend re-integratieverlof ten tijde van de bestreden beslissing (nog) geen logische vervolgstap was in het kader van klagers re-integratie (vergelijk RSJ 29 maart 2022, 21/22774/GV). Het (blijkens het verhandelde ter zitting van de beklagcommissie onlangs) aan klager toegekend onbegeleid kortdurend re-integratieverlof was dat wel.

Reeds gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen met aanvulling van de gronden.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden. 


Deze uitspraak is op 8 maart 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, F. van Dekken en mr. L.C.P. Goossens, leden, bijgestaan door mr. M. Olde Keizer, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven