Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/29619/GV, 14 februari 2023, beroep
Uitspraakdatum:14-02-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          22/29619/GV

    

Betreft [klager]

Datum 14 februari 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

 

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 21 september 2022 klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof afgewezen.

 

Klagers raadsman, mr. M. de Reus, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Opmerking vooraf

De standpunten in dit beroep komen grotendeels overeen met de standpunten in het beroep met kenmerk 22/27735/GV. In dat beroep doet de beroepscommissie vandaag eveneens uitspraak. Daarom is hieronder alleen opgenomen wat aanvullend is ten opzichte van de standpunten in dat beroep.

 

Standpunt van klager

Dat een vordering tot herroeping van klagers voorwaardelijke invrijheidsstelling (v.i.) is toegewezen, maakt niet dat moet worden uitgegaan van een andere einddatum van zijn detentie. Dit zou in strijd zijn met het wettelijke systeem van opschortende werking van hoger beroep in strafzaken.

 

De weigeringsgronden van artikel 4, aanhef en onder b, d en j, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) zijn niet aanwezig, gelet op het reclasseringsadvies en ook op het feit dat klager meer dan 80% van zijn detentie in het plusprogramma heeft verbleven. Daaruit volgt dat hij zich inzet voor zijn resocialisatie. Klager weet niet hoe hij verweerder anders moet overtuigen van zijn intrinsieke motivatie.

 

Klager betwist dat het verlofadres onaanvaardbaar zou zijn. De bewoner heeft geen achttien antecedenten op haar naam staan. Verweerder heeft niet toegelicht wat deze antecedenten zijn en waarom die aan verlofverlening in de weg zouden staan.

Standpunt van verweerder

De volgende pro-forma-zitting is op 7 februari 2023 gepland.

 

Verweerder acht het opgegeven verlofadres niet geschikt. Uit het vrijhedenadvies volgt dat contact is opgenomen met de politie en dat de politie heeft bevestigd dat er achttien antecedenten op naam staan van de bewoner (klagers partner). Verweerder heeft geen reden om hieraan te twijfelen.

 

In klagers detentie- & re-integratieplan (D&R-plan) staat het erkennen van zijn kind niet als activiteit opgenomen. Bovendien kan klager dit vanuit de inrichting regelen.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 26 mei 2020 gedetineerd. Hij is voorlopig gehecht vanwege een niet-onherroepelijk opgelegde gevangenisstraf van vijf jaar met aftrek, wegens – kort gezegd – een gewapende overval. De fictieve einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 23 september 2023.

 

Klager wenst in aanmerking te komen voor kortdurend re-integratieverlof om een bezoek te brengen aan zijn gezin voor herstel van de band en het contact. Daarnaast wil klager zijn jongste kind erkennen bij de gemeente.

 

De wet- en regelgeving

In artikel 15 van de Regeling staat dat re-integratieverlof alleen wordt verleend voor een re-integratiedoel dat is vastgelegd in het D&R-plan. Bij de beslissing tot het verlenen van re-integratieverlof, worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:

-    de mate waarin en de manier waarop de gedetineerde, door zijn gedrag gedurende de gehele detentie, een bijzondere geschiktheid heeft laten zien voor een terugkeer in de samenleving;

-    de mogelijkheid om de risico’s die aan het verlof zijn verbonden te beperken en te beheersen;

-    de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen, in ieder geval met betrekking tot het eerste verzoek om onbegeleid re-integratieverlof (als de gedetineerde is veroordeeld voor een misdrijf als bedoeld in artikel 51e, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering);

-    de inspanningen die de gedetineerde heeft geleverd om de schade te vergoeden die het strafbare feit heeft veroorzaakt.

 

In artikel 19, eerste lid, van de Regeling is bepaald dat kortdurend re-integratieverlof niet langer duurt dan noodzakelijk voor het realiseren van het doel waarvoor dit verlof wordt verleend en dat dit verlof begint en eindigt op dezelfde dag.

 

In het tweede en derde lid is bepaald vanaf welk moment een gedetineerde voor dit verlof in aanmerking komt (op basis van de hoogte van de opgelegde straf, het gedeelte dat hij heeft ondergaan en het gedeelte dat hij nog moet ondergaan). Volgens het vierde lid kan worden afgeweken van het tweede en derde lid, op grond van zwaarwegende redenen die zien op de re-integratie van de gedetineerde.

 

In de artikelen 4 en 16 van de Regeling is benoemd om welke redenen verlof wordt geweigerd en welke gedetineerden niet in aanmerking komen voor re-integratieverlof.

De bestreden beslissing

Verweerder heeft klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof afgewezen, vanwege:

-    de onzekerheid over de einddatum van klagers detentie;

-    het recidivegevaar;

-    de gebleken onbetrouwbaarheid bij het nakomen van afspraken;

-    het ontbreken van een aanvaardbaar verlofadres.

 

De overwegingen van de beroepscommissie

Nu uit het vrijhedenadvies volgt dat er geen verlof hoeft te worden verleend om klager zijn kind te kunnen laten erkennen, heeft verweerder om deze reden in elk geval geen verlof hoeven verlenen.

 

Voor wat betreft het herstel van de familiebanden overweegt de beroepscommissie als volgt.

 

In dit geval laat de beroepscommissie in het midden in hoeverre (de onzekerheid over) de einddatum van klagers detentie in de weg kan staan aan het verlenen van verlof. Anders dan in 22/27735/GV geldt dat voor het herstellen van familiebanden geen andere vorm van verlof is aangewezen. Daarnaast zijn er enkele maanden verstreken sinds de bestreden beslissing in die zaak. Daarom zou meer duidelijkheid op dit punt in elk geval wenselijk zijn. De beroepscommissie is evenwel (reeds) op andere gronden van oordeel dat de bestreden beslissing – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – niet als onredelijk kan worden aangemerkt. Zij overweegt daartoe als volgt.

 

Klager is herhaaldelijk veroordeeld voor geweldsdelicten, waarbij – uitgaande van de veroordeling in eerste aanleg – sprake is geweest van recidive tijdens zijn v.i. Daarbij schat de reclassering het recidiverisico en het risico op letselschade in als gemiddeld en komen uit de risicoscreener van de inrichting ‘ernstige zorgen’ naar voren over toekomstig geweld buiten de inrichting. Ook is van belang dat klager het verlof wil doorbrengen bij zijn partner, die niet alleen zelf ook (deels gewelds)antecedenten heeft, maar van wie ook meldingen bekend zijn dat zij door klager is mishandeld. De beroepscommissie begrijpt dat verweerder in de combinatie van deze omstandigheden te grote risico’s ziet bij het verlenen van verlof aan klager, ook ondanks dat klager wel familiebezoek en bezoek zonder toezicht (BZT) van zijn partner en kinderen ontvangt.

 

Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat verweerder het verlof op grond van artikel 4, aanhef en onder b en j, van de Regeling, in redelijkheid heeft kunnen afwijzen. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

In reactie op klagers opmerking dat hij niet weet hoe hij zijn intrinsieke motivatie voor zijn resocialisatie anders kenbaar moet maken, merkt de beroepscommissie nog op dat de afweging anders kan komen te liggen als de einddatum van klagers detentie – wanneer dat ook is – meer nadert en klager tot die tijd uitvoering geeft aan zijn D&R-plan. De reclassering heeft immers geen gedragsinterventies geïndiceerd om de risico’s te kunnen beperken.

 

3. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 14 februari 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.W.J. Vinkes, voorzitter, F. van Dekken en mr. A. Pahladsingh, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven